ECLI:NL:CRVB:2025:892

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
24/1726 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na WIA-beoordeling

In deze zaak staat de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant centraal. Appellant, die als beveiliger werkte, heeft zich op 30 augustus 2019 ziekgemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 augustus 2021 besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant is op 7 september 2022 opnieuw ziekgemeld, maar het Uwv concludeerde dat hij geschikt was voor verschillende functies die eerder in de WIA-beoordeling waren geselecteerd. Het Uwv weigerde daarom de ZW-uitkering per 7 september 2022 toe te kennen. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat er geen toename van medische beperkingen was en dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en appellant kreeg geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

24/1726 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 juni 2024, 23/1323 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juni 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 7 september 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de WIAbeoordeling geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld en de gronden van het hoger beroep ingediend. Tevens is een verzoek om schadevergoeding ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam als beveiliger voor 36,25 uur per week en heeft zich op 30 augustus 2019 ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 12 augustus 2021 geweigerd aan appellant met ingang van 27 augustus 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als beveiliger, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
1.2.
Het Uwv heeft per 27 augustus 2021 de uitkering van appellant op grond van de Werkloosheidswet voortgezet. Appellant heeft zich op 7 september 2022 opnieuw ziekgemeld. In verband hiermee heeft hij op 7 november 2022 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 7 september 2022 geschikt geacht voor ten minste drie van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar (SBC-code 267053), controleur, tester elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267060), monteur reparatie smartphones en/of tablets (SBC-code 267032) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 november 2022 geweigerd per 7 september 2022 aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 5 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin deze heeft geconcludeerd dat geen sprake is van toegenomen beperkingen en dat appellant onveranderd geschikt is te achten voor alle geselecteerde voorbeeldfuncties die hem eerder bij de WIA-beoordeling in augustus 2021 zijn voorgehouden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gerapporteerd over de door appellant gestelde klachten en heeft hij gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat er geen argumenten zijn om een duurbeperking in arbeid aan te nemen. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank gemotiveerd dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen in vergelijking tot de WIA-beoordeling en dat appellant geschikt is voor de geselecteerde voorbeeldfuncties. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De geselecteerde functies zijn niet geschikt voor appellant. Appellant heeft een beroep gedaan op het arrest Korošec. [2]
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.2.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIAbeoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [3] Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een beëindiging niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIA-beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen.
Medische beoordeling
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms zou zijn gehouden een medisch deskundige te benoemen in een situatie als hier aan de orde, waarin een verzekeringsarts bezwaar en beroep alle beschikbare informatie bij de beoordeling heeft betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. De gedingstukken bevatten veel informatie van de behandelend artsen over de aandoeningen van appellant. Die informatie is bij de WIA-beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv al bezien. Er zijn geen aanwijzingen dat er in dit geval medische informatie ontbreekt. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellant financieel in staat is een contraexpertise te laten opstellen, kan daarom buiten beschouwing blijven. Omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat ook op deze grond geen aanleiding een deskundige te benoemen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
4.6.
Omdat de medische beperkingen van appellant sinds de eerdere WIA-beoordeling niet zijn toegenomen, is daarmee gegeven dat de bij deze eerdere WIA-beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook per 7 september 2022 voor appellant geschikt zijn. Deze vaststelling is voldoende om het niet toekennen van ziekengeld per 7 september 2022 te kunnen dragen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D. Semiz

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 28 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1078.
2.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
3.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.