ECLI:NL:CRVB:2025:889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
22/3627 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 1 december 2016 ziekmeldde met chronische rugklachten, betwistte de beslissing van het Uwv en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 4 oktober 2023 werd de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. N. Köse-Albayrak, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De Raad benoemde drs. M. Vervoort als onafhankelijke deskundige, die op 18 april 2024 een rapport uitbracht. Vervoort concludeerde dat de FML van 31 oktober 2019 correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor verdere beperkingen. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3627 WIA
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2022, 20/4961 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 28 november 2019 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 2 december 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 13 augustus 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. N. Köse-Albayrak, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Köse-Albayrak. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts drs. M. Vervoort als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 18 april 2024 een rapport uitgebracht.
Beide partijen hebben een zienswijze op het rapport van de deskundige ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als business consultant/projectleider voor 40 uur per week. Op 1 december 2016 heeft hij zich ziekgemeld met chronische rugklachten met uitstraling. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 2 december 2019 geweigerd appellant met ingang van 28 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. Door wat is aangevoerd in het beroepschrift en de reactie van het Uwv is bij de rechtbank twijfel gerezen over de vraag of de belastbaarheid van appellant juist is vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige, een verzekeringsarts, J.H.M. de Brouwer, in te schakelen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het oordeel van De Brouwer. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze onafhankelijke en onpartijdige deskundige zijn oordeel heeft gebaseerd op eigen onderzoek en op alle in het dossier aanwezige, op appellant betrekking hebbende (medische) stukken. Het rapport van De Brouwer is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de rechtbank overtuigend voor. De Brouwer heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet dat mede op basis van de richtlijn lage rugpijn en lumbosacraal radiculair syndroom (LRS) geen aanvullende beperkingen aan de orde zijn. Hij heeft verder inzichtelijk toegelicht dat wordt onderkend dat de klachten appellant kunnen beperken, maar dat deze klachten vóór de ziekmelding al speelden, toen appellant nog (fulltime) werkte. Rond de ziekmelding is geen sprake geweest van een verandering in het klachtenbeeld van appellant. Omdat sprake is van aspecifieke rugklachten, zo heeft De Brouwer uiteengezet, moet de rug zo normaal mogelijk worden belast en zo veel mogelijk worden bewogen. Over het psychisch onderzoek heeft De Brouwer inzichtelijk gemotiveerd dat sprake is van belastende factoren, zoals de gezondheidsproblemen van de echtgenote van appellant en de gevoerde procedures tegen het Uwv en de ex-werkgever. Volgens de huisarts slaapt appellant slecht, piekert hij veel en is hij snel geagiteerd. De Brouwer heeft uiteengezet dat dit niet terug te leiden is tot de datum in geding. De Brouwer heeft geconcludeerd dat de FML van 31 oktober 2019 correct is vastgesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de enkele stelling dat De Brouwer tot en met 2009 20 jaar werkzaam is geweest bij het Uwv niet kan leiden tot de conclusie dat het deskundigenrapport niet onpartijdig tot stand is gekomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met zijn rapport van 11 augustus 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn en dat de werkzaamheden de belastbaarheid van appellant niet overschrijden, gelet op de aspecten langdurig zitten, conflicthantering en werkdruk.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte deskundige De Brouwer heeft gevolgd. Deze is niet onpartijdig omdat deze in het verleden bij het Uwv heeft gewerkt. Daarom dient een nieuwe deskundige te worden benoemd. Daarbij heeft appellant verwezen naar het arrest Korošec en aangevoerd dat geen sprake is van equality of arms. Appellant heeft verder aangevoerd dat het (lichamelijke) onderzoek door De Brouwer onzorgvuldig is geweest. Daarnaast is deze ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het Uwv met de FML van 31 oktober 2019 de beperkingen van appellant juist heeft weergegeven. Appellant heeft aangevoerd dat hij zwaarder beperkt is. De door hem in het geding gebrachte medische stukken en informatie zijn niet juist beoordeeld. Appellant is niet in staat de voor hem geselecteerde functies te verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Benoeming deskundige
4.1.
De Raad heeft aanleiding gezien drs. M. Vervoort, verzekeringsarts bij PrioCura, te benoemen als onafhankelijke deskundige. Vervoort heeft op 18 april 2024 een rapport uitgebracht. Zij heeft geconcludeerd dat gelet op de aanwezige medische informatie aspecifieke rugklachten bestaan. Dit is in overeenstemming met de conclusie van de verzekeringsartsen van het Uwv en ook met de conclusie van de eerder door de rechtbank aangestelde deskundige. Als diagnose heeft Vervoort genoteerd aspecifieke lage rugklachten, degeneratieve afwijkingen op de MRI zonder wortelcompressie of anderszins, passend bij de leeftijd. Zij heeft aangegeven dat passende beperkingen bij aspecifieke lage rugklachten die beperkingen zijn waardoor betrokkene geen zwaar belastend werk voor de rug hoeft te verrichten. Volgens het verzekeringsgeneeskundig protocol ALR zijn er specifieke aandachtspunten bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden (verzekeringsgeneeskundig protocol ALR, blz. 59-60). Alle functionele mogelijkheden die worden genoemd in dit protocol, worden volgens Vervoort beperkt door de primaire verzekeringsarts én meer (lopen en lopen tijdens het werk). Er is ruimschoots rekening gehouden met de ervaren klachten van appellant, die niet volledig kunnen worden verklaard met de vastgestelde afwijkingen op aanvullend onderzoek. Vervoort heeft daarom geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen toe te kennen. Zij heeft daarnaast geconcludeerd dat de in 2017 aanwezige somatische symptoomstoornis adequaat is behandeld met een positief resultaat. In de periode nadien, rondom de datum in geding, is er geen melding van appellant bij de behandelaren van toename van ernst van de psychische problematiek. Op basis van de voorliggende medische informatie heeft Vervoort vastgesteld dat op de datum in geding geen psychische problemen bestaan. Vanwege het ontbreken van evidente psychopathologie is er geen medische reden voor het toekennen van persoonlijke en/of sociale beperkingen. Daarnaast heeft Vervoort op basis van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking omdat er geen ziektebeeld is dat leidt tot veranderingen in de energiehuishouding of anderszins. Alles overziend heeft Vervoort geen medische gronden gezien om aan te nemen dat er per datum in geding een andere belastbaarheid bestond van appellant dan werd vastgesteld door de primaire verzekeringsarts van het Uwv op 31 oktober 2019. De door appellant verzochte correcties hebben voor Vervoort geen aanleiding gegeven om tot een andere conclusie te komen.

Het oordeel van de Raad

4.2.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van Vervoort geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Vervoort heeft, zoals blijkt uit de opsomming en samenvatting van de medische gegevens van de behandelend sector en van het Uwv, kennisgenomen van alle medische stukken en een eigen onderzoek verricht. De conclusies waartoe Vervoort is gekomen, zijn inzichtelijk en consistent en vinden hun onderbouwing in de medische stukken. Op basis van deze gegevens heeft Vervoort inzichtelijk haar conclusies uiteengezet en onderbouwd. Zij heeft overtuigend gemotiveerd dat de informatie over de bij appellant bestaande rug- en psychische klachten geen aanleiding geeft om op de datum in geding meer beperkingen aan te nemen dan vastgelegd in de FML van 31 oktober 2019. Gelet op de deugdelijk onderbouwde motivering van Vervoort concludeert de Raad dat er geen aanleiding is om de deskundige niet te volgen in haar conclusies in het rapport van 18 april 2024.
4.5.
Wat appellant hiertegen heeft aangevoerd en de door hem bij het rapport van de deskundige gemaakte opmerkingen, leiden niet tot een ander oordeel. Vervoort heeft bij haar beoordeling alle omstandigheden in aanmerking genomen zoals de ernst van de aandoeningen, behandelingen, functioneren en externe factoren. Zij heeft de psychische klachten en rugklachten in acht genomen en daarbij alle aanwezige medische informatie, die voor de datum in geding van belang is, betrokken. Daar wordt aan toegevoegd dat aan de deskundige het volledige dossier van appellant is verstrekt. Anders dan appellant heeft betoogd heeft Vervoort niet enkel de gestelde vragen kort beantwoord maar deze antwoorden ook toegelicht in haar rapport.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 31 oktober 2019 wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies, passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen, in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.