ECLI:NL:CRVB:2025:888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
23/1704 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante was van mening dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld en dat zij niet in staat was om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de door het Uwv ingeschakelde deskundige, drs. M. Vervoort, geraadpleegd, die op 19 december 2024 een rapport heeft uitgebracht. De deskundige concludeerde dat de FML van 18 augustus 2021 correct was en dat appellante belastbaar was conform deze beperkingen. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv afgewogen en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had ingedeeld in de klasse 25 tot 35%. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/1704 WAO
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 mei 2023, 22/2669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellante in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 6 mei 2020 terecht onveranderd heeft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35% omdat zij 25,81% arbeidsongeschikt wordt geacht. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft ingedeeld in de klasse 25 tot 35%.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.E. de Hoop, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 maart 2024. Appellante is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot, bijgestaan door mr. De Hoop. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.
Het onderzoek is na de zitting heropend, waarna de Raad drs. M. Vervoort, verzekeringsarts, als deskundige heeft benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 19 december 2024 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft gereageerd op het rapport. Appellante heeft van het geven van een zienswijze afgezien.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een tweede zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet nogmaals behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voorheen gewerkt als medewerker ouderenzorg voor 15,29 uur per week. Zij heeft zich op 4 juni 1998 ziekgemeld met lichamelijke klachten. Met ingang van 3 juni 1999 is aan appellante een WAO-uitkering toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Met ingang van 21 februari 2007 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25 tot 35%. Appellante is daarnaast voor ongeveer zes uur per week gaan werken als postbezorger. Voor deze werkzaamheden heeft appellante zich op 9 mei 2018 ziekgemeld en op 4 oktober 2019 heeft zij haar werkzaamheden weer volledig hervat. In februari 2020 is appellante ontslagen omdat het bedrijf waarvoor zij werkte was overgenomen door een ander bedrijf. Appellante kreeg vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit deze WW-situatie heeft appellante zich op 18 juni 2020 opnieuw ziekgemeld. Met ingang van 17 september 2020 is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2.
In verband met een herbeoordeling in het kader van de WAO heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 augustus 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd op basis waarvan een mate van arbeidsongeschiktheid is berekend van 25,81%. Het Uwv heeft bij besluit van 4 oktober 2021 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 mei 2020 ongewijzigd recht heeft op een WAO-uitkering en dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is ingedeeld in de klasse van 25 tot 35%.
1.3.
Bij besluit van 10 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen reden gegeven om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen. Beide verzekeringsartsen waren op de hoogte van medische situatie bij appellante en hebben de informatie van de behandelend sector betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 april 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom er geen reden is om af te wijken van de door de verzekeringsarts opgestelde FML. Op basis van langer bestaande rugklachten bij een M. Scheuermann en meervoudige intern medische problematiek waarvan cardiale problemen op de voorgrond staan en vermoeidheidsklachten, is appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangewezen op fysiek en energetisch licht belastende werkzaamheden waarbij specifieke beperkingen bestaan voor de rugbelastbaarheid. In de aanwezige pathologie ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenals de primaire arts geen indicatie voor een beperking in duurbelastbaarheid. Het door appellante in beroep overgelegde rapport van medisch adviseur P.J.A.J. van Amelsfoort van 29 september 2022 heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor twijfel over de juistheid van medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 9 november 2022 en 10 november 2022 voldoende gemotiveerd dat het rapport van Van Amelsfoort geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Van Amelsfoort heeft de anamnestische klachten voldoende overtuigend geacht om meer beperkingen te adviseren, maar heeft tegenover het oordeel van de verzekeringsarts geen objectieve medische informatie gezet die tot een ander oordeel zou moeten leiden. Omdat er geen twijfel was aan de medische beoordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor in het inschakelen van een deskundige.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft onder verwijzing naar het rapport van verzekeringsarts Van Amelsfoort herhaald dat haar klachten zijn onderschat. Als gevolg van de vermoeidheidsklachten is zij energetisch en fysiek beperkt en is niet in staat om hele dagen werkzaam te zijn. Er moet een urenbeperking worden vastgesteld. Voorts dient zij gezien de bevindingen van verzekeringsarts Van Amelsfoort verder beperkt worden op diverse items van de FML.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het deskundigenonderzoek
3.3.
Gelet op de door verzekeringsartsen, Van Amelsfoort enerzijds en de verzekeringsartsen van het Uwv anderzijds, beschreven verschil in standpunten, heeft de Raad het noodzakelijk geacht te worden geadviseerd door een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige. De deskundige heeft geen verschil in mening geconstateerd ten aanzien van de rugproblematiek, appellante is bekend met Morbus Scheuermann en hiervoor zijn beperkingen toegekend waardoor de rugbelasting wordt beperkt. De hiervoor in de FML toegekende beperkingen worden onderschreven door Van Amelsfoort. De deskundige kan zich niet vinden in de door Van Amelsfoort geadviseerde aanvullende beperkingen op items 1.9.2 “aangewezen op vaste, bekende werkwijzen (routineafhankelijk)”, en item 2.12.5 “geen leidinggevende aspecten. Er is bij appellante geen psychiatrisch beeld dat de zelfstandigheid beperkt of leidt tot een afwezigheid van psychische stabiliteit, spankracht of sociale vaardigheden Er zijn geen psychische stoornissen vastgesteld bij appellante per datum in geding en zij is in staat tot regulier sociaal contact. Evenmin is het gebruik van opiaten reden voor beperkingen. Appellante gebruikt deze medicatie sinds lange tijd zodat er per datum in geding geen medische reden voor aanvullende beperkingen ten aanzien van rijden of andere verkeersdeelname. Anamnestisch is gebleken dat appellante destijds en tot op heden deel kan nemen aan het verkeer. De deskundige heeft geconcludeerd dat met de beperkingen in het persoonlijk functioneren, te weten; werk zonder deadlines en productiepieken, werk zonder hoog handelingstempo en werk zonder verhoogd persoonlijk risico terdege rekening is gehouden met de afname van concentratie door vermoeidheid (de geclaimde cognitieve stoornissen), die eveneens wordt gemeld door Van Amelsfoort. Verdergaande beperkingen in het persoonlijk en/of sociaal functioneren, bij afwezigheid van psychische problematiek, zijn niet passend. De deskundige ziet, gelet op de door de cardioloog vastgestelde normale pompfunctie van het hart en de hersteltijd sinds het hartinfarct evenmin een medische grond voor het toekennen van een aanvullende urenbeperking met in achtneming van de reeds toegekende beperkingen in de overige rubrieken. De deskundige heeft Van Amelsfoort ook niet gevolgd in een aanvullende beperking voor contact met nikkel, nikkelhoudende producten en parabeenhoudende producten omdat daarvoor in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn. De deskundige kan zich vinden in het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er een volledig beeld was van de medische informatie van appellant en dat de vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 18 augustus 2021 passend zijn.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het ongewijzigd voortzetten van de WAO-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 37, eerste lid, van de WAO vindt, terzake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd
.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van deskundige drs. Vervoort 19 december 2024 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft dossieronderzoek verricht, appellante onderzocht en alle medische informatie van diverse artsen, waaronder het rapport van Van Amelsfoort, uitdrukkelijk betrokken bij zijn beoordeling. De deskundige is uitvoering ingegaan op de aanvullende beperkingen die Van Amelsfoort in zijn rapport heeft geadviseerd en heeft uiteengezet waarom volgens haar, in het licht van de medische informatie en de medische aandoeningen, er geen gronden zijn voor aanvullende beperkingen als gevolg van cognitieve klachten, vermoeidheidsklachten en verhoogde energie, het gebruik van opiaten en nikkelallergie. Op basis van haar bevindingen heeft de deskundige op navolgbare wijze gemotiveerd waarom zij van mening is dat appellante op de in geding zijnde datum, 6 mei 2020, belastbaar was conform de beperkingen in de FML van 18 augustus 2021. De conclusies van de deskundige worden onderschreven. Appellante heeft afgezien van een zienswijze. Er is daarom geen aanleiding om het rapport van de deskundige en de FML van 18 augustus 2021 voor onjuist te houden.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 augustus 2021 wordt het Uwv gevolgd in het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, zoals neergelegd in het rapport van 30 september 2021, voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv op juiste gronden de mate van arbeidsongeschiktheid waarop de WAO-uitkering is gebaseerd, heeft ingedeeld in de klasse 25 tot 35%.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) D. Kovac