ECLI:NL:CRVB:2025:883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
22/3206 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete wegens schending inlichtingenverplichting bij AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de oplegging van een boete aan appellant. De boete was opgelegd omdat appellant niet had gemeld dat zijn echtgenote een woning in Marokko had gekocht, wat in strijd was met zijn inlichtingenverplichting. Appellant, die in hoger beroep ging, betoogde dat hij niet op de hoogte was van deze verplichting en dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid door zijn hoge leeftijd en psychische omstandigheden. De Raad oordeelde echter dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat het vermogen van zijn echtgenote van invloed was op zijn recht op de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant de inlichtingenverplichting had geschonden en dat de opgelegde boete proportioneel was. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig melden van relevante financiële informatie aan de Svb, en dat het handelen of nalaten van een belangenbehartiger in beginsel aan de betrokkene kan worden toegerekend.

Uitspraak

22/3206 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2022, 22/1935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 27 mei 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een boete in verband met een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO), omdat appellant niet aan de Svb heeft medegedeeld dat zijn echtgenote in Marokko een huis heeft gekocht. Appellant is het daar niet mee eens. Hij wist niet dat hij dit moest melden en vindt dat er sprake is van omstandigheden die maken dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Daarom moet de boete volgens hem gematigd worden. Appellant krijgt geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 april 2025. Voor appellant is verschenen mr. Willering. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld en mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 11 mei 2018 heeft de Svb appellant, na het overlijden van zijn echtgenote, met ingang van 1 mei 2018 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant is op [datum] 2018 opnieuw getrouwd. De echtgenote van appellant woont in Marokko. Met een besluit van 1 november 2018 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant verlaagd naar de norm voor een gehuwde.
1.3.
Appellant heeft op 15 november 2018 een AIO aangevraagd. Omdat de echtgenote van appellant geen recht heeft op AIO, heeft de Svb onderzocht of de echtgenote van appellant kan bijdragen in de kosten. Bij brief van 12 november 2018 heeft de Svb appellant medegedeeld de inkomenssituatie en het vermogen van zijn echtgenote te onderzoeken en daarom appellant verzocht een formulier in te vullen en terug te sturen. Appellant heeft dit gedaan. Met een besluit van 29 november 2018 heeft de Svb aan appellant vanaf 9 november 2018 AIO toegekend op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm van een alleenstaande, in verband met een schrijnende financiële situatie, omdat zijn echtgenote niet kan bijdragen in de kosten.
1.4.
Op 9 mei 2019 heeft de Svb een formulier aan appellant gestuurd met het onderwerp ‘verblijf en vermogen buiten Nederland’. In de brief staat onder meer dat vermogen van hem en zijn partner, in en buiten Nederland, meetelt voor de AIO en dat in het geval appellant een woning of grond buiten Nederland bezit hij dit moet doorgeven. Op 18 juni 2020 en 16 juni 2021 heeft de Svb gelijkluidende brieven aan appellant gestuurd.
1.5.
Op 5 oktober 2021 is appellant naar Marokko verhuisd. Met een besluit van 15 oktober 2021 heeft de Svb de AIO van appellant vanaf 5 oktober 2021 ingetrokken, omdat appellant niet langer in Nederland woont.
1.6.
Naar aanleiding van een telefonische mededeling van de dochter van appellant dat het huis in Marokko waar appellant is gaan wonen van zijn echtgenote is, heeft de Svb gegevens over die woning bij appellant opgevraagd. Appellant heeft de gevraagde gegevens verstrekt. Uit deze gegevens blijkt dat de echtgenote van appellant in januari 2019 een huis heeft gekocht in Marokko voor een bedrag van ongeveer € 29.370,-.
1.7.
Met een besluit van 15 november 2021 heeft de Svb de AIO van appellant ingetrokken vanaf de toekenning van de AIO, 9 november 2018, omdat het gezamenlijk vermogen hoger was dan het grensbedrag. Tegen deze beslissing heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.8.
Met een brief van 15 november 2021 heeft de Svb aangekondigd dat zij voornemens is om het te veel betaalde bedrag aan bijstand terug te vorderen en een boete op te leggen.
1.9.
Met een besluit van 1 december 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 10 maart 2022 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO over de maanden november 2018 tot en met oktober 2021 tot een bedrag van € 16.838,58 van appellant teruggevorderd en een boete van € 5.800,- opgelegd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant de Svb niet op de hoogte heeft gesteld dat zijn echtgenote in januari 2019 een woning heeft gekocht. Uit die aankoop volgt volgens de Svb dat de echtgenote al voor de aankoop kon beschikken over het bedrag dat nodig was om de woning te kopen. Appellant heeft noch de aanwezigheid van dat bedrag, noch de aankoop van de woning gemeld bij de Svb en daarmee zijn inlichtingenverplichting geschonden. Bij het bepalen van de hoogte van de boete is de Svb ervan uitgegaan dat de schending van de inlichtingenverplichting appellant normaal te verwijten is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de boete in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Zoals ter zitting toegelicht is alleen in geschil de (hoogte van de) boete.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet geschonden heeft. Verder is sprake van omstandigheden die aanleiding geven om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen, waardoor de boete op 10% moet worden gesteld. Appellant is op vergevorderde leeftijd. De reden dat hij getrouwd is, is omdat zijn echtgenote hem verzorgt en omdat samenwonen volgens zijn geloof niet mogelijk is zonder getrouwd te zijn. De desbetreffende woning staat niet op zijn naam en heeft dat ook nooit gestaan. Gelet op zijn hoge leeftijd en zijn psychische omstandigheden wist appellant niet dat hij de Svb hierover moest informeren. Zijn dochter en kleindochter verzorgden de administratie en wisten niet dat de echtgenote van appellant deze woning in Marokko had. Zij waren geen voorstander van het huwelijk en hadden zich niet verdiept in de financiële situatie van de echtgenote. Er is geen intentie of opzet geweest om de Svb onjuist in te lichten. Deze beroepsgronden slagen niet.
Schending inlichtingenverplichting
4.3.
De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of het appellant redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat het vermogen van zijn echtgenote, waaronder de aankoop van de woning, van invloed kon zijn op het recht op AIO, zodat hij dit had moeten melden aan het college. Mede gelet op de vragen die de Svb in het aanvraagformulier heeft gesteld, waaronder over het vermogen van de echtgenote, en op de brieven die aan appellant zijn gestuurd op 12 november 2018, 9 mei 2019, 18 juni 2020 en 16 juni 2021, waarin de Svb appellant wijst op het doen van mededelingen over vermogen in het buitenland van appellant en van zijn echtgenote, moest het appellant redelijkerwijs duidelijk zijn dat het vermogen van zijn echtgenote van belang was voor het recht op AIO. Dat appellant vanwege zijn psychische omstandigheden niet wist dat hij dit moest melden, heeft hij niet onderbouwd. Appellant had de Svb dan ook daarvan op de hoogte moeten stellen.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat de Svb heeft aangetoond dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het vermogen van zijn echtgenote, waaronder de aankoop van de woning in Marokko door zijn partner. Daarmee staat de verwijtbaarheid van de schending van de inlichtingenplicht vast. De Svb was daarom in beginsel verplicht een boete op te leggen. Een beboetbare gedraging leidt bij normale verwijtbaarheid tot een boete van 50% van het benadelingsbedrag. Bij verminderde verwijtbaarheid geldt een lager percentage, namelijk 25%. De Svb heeft in zijn beleidsregels (SVB1108) nog een extra categorie opgenomen voor sterk verminderde verwijtbaarheid met een bijbehorend percentage van 10%. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. [1]
4.5.
De door appellant genoemde omstandigheden brengen niet met zich dat sprake is van verminderde of sterk verminderde verwijtbaarheid. Het handelen of nalaten van een belangenbehartiger wordt in beginsel toegerekend aan degene die zijn zaken door die persoon laat waarnemen. Voor zover appellant door toedoen van zijn dochter en kleindochter geen mededeling heeft gedaan van het vermogen van zijn echtgenote, waaronder de aankoop van een woning in Marokko, komt dit dus voor zijn risico. Ook de overige door appellant genoemde omstandigheden maken niet dat de schending van de inlichtingenverplichting (sterk) verminderd verwijtbaar is. De Raad acht daarbij van belang dat de Svb appellant er jaarlijks schriftelijk op heeft gewezen dat de aanwezigheid van binnen- en buitenlands vermogen van belang kan zijn voor zijn AIO en daarom gemeld moet worden. Het college is terecht uitgegaan van normale verwijtbaarheid. De boete is daarom evenredig.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en W.R. van der Velde en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M.S. van Veller

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke- en beleidsregels

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet
Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, tweede lid of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. (…)
Artikel 2 Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
2. Indien de inlichtingenverplichting opzettelijk is overtreden, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100 procent van het benadelingsbedrag.
3. Indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75 procent van het benadelingsbedrag.
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
(…)
10. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.
Beleidsregel SB1108
Op grond van artikel 5:46, tweede lid Awb moet de SVB de hoogte van de boete afstemmen op de mate van verwijtbaarheid. De op te leggen boete is hoger naarmate de schending van de mededelingsverplichting de belanghebbende meer kan worden aangerekend. Artikel 2, tweede tot en met vijfde lid Boetebesluit socialezekerheidswetten onderscheidt de volgende categorieën: opzet, grove schuld, verwijtbaarheid zonder opzet of grove schuld en verminderde verwijtbaarheid. Daarnaast neemt de SVB aan dat ook sprake kan zijn van een situatie waarin een belanghebbende sterk verminderd verwijtbaar is. Het beleid over deze vijf categorieën staat in SB1244 over de mate van verwijtbaarheid. De SVB legt in beginsel een boete op van 50% van het benadelingsbedrag. In de volgende gevallen hanteert de SVB een ander percentage van het benadelingsbedrag: • 100% in geval van opzet; • 75% in geval van grove schuld; • 25% in geval van verminderde verwijtbaarheid; • 10% in geval van sterk verminderde verwijtbaarheid.

Voetnoten

1.Artikel 2, tiende lid, van het Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten.