ECLI:NL:CRVB:2025:876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24/1047 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015 voor individuele begeleiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die bekend is met een eetstoornis, heeft op 22 september 2021 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Halderberge heeft deze aanvraag op 24 november 2021 afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op een medisch advies van een verzekeringsarts, waaruit bleek dat appellante behandelbaar was onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar appellante is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 5 juni 2025 behandeld. De Raad oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de hulpvraag van appellante en of er naast de behandeling onder de Zvw nog behoefte bestaat aan individuele begeleiding. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. Daarom verklaart de Raad het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.628,- en moet het college het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

24/1047 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2024, 22/2323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge (college)
Datum uitspraak: 5 juni 2025

SAMENVATTING

Appellante is bekend met een eetstoornis. Het college heeft de door appellante gevraagde maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding afgewezen, omdat behandeling op grond van de Zvw voorliggend is. De Raad oordeelt dat de besluitvorming van het college geen standhoudt.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.J.H. Jonkeren, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jonkeren. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.I. Olivier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is bekend met een eetstoornis. Zij heeft zich bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding, te verstrekken in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante krijgt vanuit Bodytolk, een organisatie gespecialiseerd in eetproblematiek, al ondersteuning. Zij wil voor deze ondersteuning een pgb ontvangen.
1.2.
Appellante heeft op 22 september 2021 een aanvraag voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb ingediend, voorzien van een pgb-plan.
1.3.
Met een besluit van 24 november 2021 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen. Aan dit besluit ligt een medisch advies van verzekeringsarts S. van der Knaap van stichting SAP (SAP) van 11 november 2021 (medisch advies) ten grondslag. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Met het besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college, onder verwijzing naar het medisch advies, ten grondslag gelegd dat de klachten van appellante behandelbaar zijn en dat appellante gebruik kan maken van behandeling op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Er is geen reden voor de conclusie dat het medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel niet inzichtelijk, niet concludent of onjuist is. Het college mocht er op grond van dat advies van uitgaan dat de klachten van appellante nog behandelbaar zijn en dat behandeling door gecertificeerd zorgpersoneel aangewezen is. Dat kan behandeling zijn door de GGZ, maar ook behandeling door een andere gecertificeerde behandelaar. Er is geen reden om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 aan appellante te verstrekken, ook niet aanvullend, omdat behandeling is aangewezen en behandeling onder de Zvw valt.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De beroepsgronden van appellante komen er in de kern op neer dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar haar hulpvraag en naar de ondervonden problemen bij de zelfredzaamheid en participatie. Appellante voert aan dat zij is aangewezen op individuele begeleiding, maar het college heeft dit niet goed onderzocht. Ook stelt appellante dat het college niet heeft mogen afgaan op het medisch advies.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. [1] Wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Vervolgens moet onderzocht worden of en in hoeverre er andere mogelijkheden zijn die de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verstrekken.
4.3.
Eén van de in 4.2 bedoelde andere mogelijkheden om de nodige hulp en ondersteuning te bieden is de zogenoemde ‘eigen kracht’. Onder ‘eigen kracht’ wordt ook verstaan aanspraak maken op voorzieningen die op grond van een andere wettelijke regeling bestaan, waaronder de Zvw. [2]
4.4.
Het college heeft onderzoek laten verrichten door SAP. Daarbij heeft het college onder meer aan SAP gevraagd of appellante is uitbehandeld en of behandeling van haar kan worden gevergd. In het medisch advies gaat SAP op die vragen in. De Raad ziet, net als de rechtbank, geen reden voor de conclusie dat het medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, of dat het niet inzichtelijk of consistent is. In wat appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de inhoud van het medisch advies.
4.5.
Het college heeft bij de besluitvorming echter ten onrechte volstaan met de verwijzing naar het medisch advies. Het college heeft namelijk onvoldoende onderzocht of, uitgaande van de hulpvraag en de vastgestelde beperkingen, bij appellante naast behandeling op grond van de Zvw nog behoefte bestaat aan individuele begeleiding. Het bestreden besluit is dan ook niet zorgvuldig voorbereid en het berust niet op een deugdelijke motivering.
4.6.
Het college moet het in 4.5 bedoelde onderzoek alsnog verrichten en daarbij inventariseren of en, zo ja, bij welke concrete activiteiten, gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, appellante mogelijk begeleiding nodig heeft en hoeveel tijd daarmee is gemoeid. Daarbij kan de concrete ondersteuning die appellante bij Bodytolk heeft gehad, worden betrokken. Daarmee is echter niet gezegd dat de omvang van de feitelijk door Bodytolk geboden ondersteuning ook de resultante van het te verrichten onderzoek zal zijn. Indien vastgesteld wordt dat inderdaad een ondersteuningsbehoefte voor individuele begeleiding bestaat en de omvang hiervan is vastgesteld, zal vervolgens nog moeten worden bepaald of deze ondersteuning in de vorm van een pgb kan worden verstrekt. Dit vergt een afzonderlijke beoordeling.
4.7.
Hieraan voegt de Raad, mede naar aanleiding van wat ter zitting is besproken, nog het volgende toe. Appellante wil een pgb ontvangen om de kosten die zij bij Bodytolk heeft gemaakt te kunnen betalen. Appellante moet er rekening mee houden dat een (eventueel) te verstrekken maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb mogelijk niet zal strekken tot volledige vergoeding van de door haar gemaakte kosten bij Bodytolk. Hierbij is ook van belang dat er maximale uurtarieven gelden bij de vaststelling van de hoogte van het pgb voor individuele begeleiding. Een deel van de gemaakte kosten zal daarom mogelijkerwijs voor rekening van appellante blijven. De Raad geeft partijen, mede gelet op het voorgaande, in overweging om met elkaar in gesprek te gaan om er samen uit te komen.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Uit het voorgaande volgt dat aan het bestreden besluit een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek kleeft en dat het bestreden besluit daarom ten onrechte door de rechtbank in stand is gelaten. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad zal het college opdragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.9.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil zal de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat een eventueel beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Appellante krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.628,-. Appellante krijgt ook het betaalde griffierecht terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 maart 2022;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante te nemen en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.628,-.
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen als voorzitter en B. Serno en C.W.C.A. Bruggeman als leden, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2025.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak van belang zijnde wettelijke regels

De Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;
-participatie
:deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;
(…).
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers, dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
(…)
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
(…)
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
(…).
Artikel 2.3.5 van de Wmo 2015
1. Het college beslist op een aanvraag:
a. van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie;
(…).
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de client in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
(…)
5. De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:
a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt,
b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet,
(…).

Voetnoten

1.Uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
2.Uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1046.