ECLI:NL:CRVB:2025:871

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
23/2639 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en boete wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstand en de oplegging van een boete. De zaak betreft de vraag of appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij niet langer woonachtig was op het uitkeringsadres. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft vastgesteld dat appellante vanaf 16 november 2021 niet meer op het opgegeven adres woonde, wat is bevestigd door onderzoeksbevindingen. Tijdens een onaangekondigd bezoek op 12 mei 2022 werd appellante niet aangetroffen, en de hoofdbewoner verklaarde dat hij de woning in augustus/september 2021 had gekocht en dat appellante daar niet woonde. Appellante heeft in bezwaar en hoger beroep volgehouden dat zij wel op het uitkeringsadres woonde, maar heeft dit niet onderbouwd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigt deze uitspraak. De opgelegde boete van € 490,- is evenredig aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

23.2639 PW-PV, 23/2640 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2023, 22/6342 en 23/2693 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 27 mei 2025
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: M. Ramanand
De Raad heeft het hoger beroep van appellante behandeld op een zitting van 27 mei 2025. Appellante is niet verschenen. Namens het college heeft D. Ahmed via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Namens appellante heeft mr. N.A.P.A.C. Coenjaerts, advocaat, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 28 mei 2024 heeft mr. Coenjaerts zich als advocaat aan de hoger beroepsprocedure onttrokken en de Raad verzocht alle correspondentie te versturen naar het emailadres van appellante.
Het gaat in deze zaken in hoger beroep alleen nog om de intrekking van de bijstand met ingang van 16 november 2021 en een boete van € 490,-. Aan de bestreden besluiten van 16 november 2022 (bestreden besluit 1) en 4 april 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij met ingang van 16 november 2021 niet langer woonachtig was op het opgegeven woonadres (uitkeringsadres). Hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen. Voor de boete is het college uitgegaan van normale verwijtbaarheid. Het college heeft de boete met 25% gematigd, omdat appellante langer dan de bedoeling is op het boetebesluit heeft moeten wachten.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Appellante voert, evenals in beroep, aan dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij wel woonde op het uitkeringsadres. Het college heeft dan ook ten onrechte de bijstand ingetrokken en een boete opgelegd.
Zaaknummer 23/2639: de intrekking van bijstand
De onderzoeksbevindingen van het college bieden een voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt dat appellante vanaf 16 november 2021 niet langer woonachtig was op het uitkeringsadres. Appellante is vanaf 16 november 2021 uitgeschreven uit de basisregistratie personen. Bij een onaangekondigd bezoek aan het uitkeringsadres op 12 mei 2022 hebben de medewerkers van de afdeling Handhaving appellante niet aangetroffen. Bij aanbellen deed de hoofdbewoner van de woning op het uitkeringsadres open. Hij verklaarde de woning in augustus/september 2021 te hebben gekocht en dat hij daar sindsdien met zijn partner woont. Ook verklaarde hij appellante niet te kennen en dat er in de woning geen spullen van haar liggen. Het college heeft appellante in mei en juni 2022 diverse keren uitgenodigd voor een gesprek om haar woonsituatie toe te lichten. Appellante is steeds niet verschenen. In bezwaar heeft appellante gesteld dat zij met de huidige bewoners een huurovereenkomst heeft gesloten en kan onderbouwen dat zij nog steeds op het uitkeringsadres woont. De Raad stelt vast dat appellante haar standpunt ook in hoger beroep niet heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Zaaknummer 23/2640: boete
Appellante heeft, zo begrijpt de Raad, ook tegen de boete aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college heeft aangetoond dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij vanaf 16 november 2021 niet langer op het uitkeringsadres woonachtig was. Appellante kan van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. Het college was daarom verplicht een boete op te leggen. De opgelegde boete van € 490,- is evenredig aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Ramanand (getekend) A.M. Overbeeke