ECLI:NL:CRVB:2025:841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
24/1142 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van WIA-beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 15 maart 2023. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de eerder geselecteerde functies in het kader van de WIA-beoordeling te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts dat er geen toename van beperkingen is ten opzichte van de WIA-beoordeling. De zaak is behandeld op een zitting op 5 maart 2025, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en het Uwv door M.J.H. Maas. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt bevestigd. De Raad concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dan ook in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1142 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 mei 2024, 23/3611 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 15 maart 2023 terecht heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 maart 2025. Voor appellant is [gemachtigde] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als horecamedewerker voor twintig uur per week. Na beëindiging van dit dienstverband is aan appellant per 12 juni 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 2 september 2019 heeft appellant zich vanuit de WW ziekgemeld wegens psychische klachten en is aan appellant per 2 december 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 23 november 2021 geweigerd aan appellant per 30 augustus 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als horecamedewerker, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.2.
Het Uwv heeft de eerder aan appellant toegekende WW-uitkering voortgezet per 30 augustus 2021. Appellant is daarna niet meer werkzaam geweest. Op 10 januari 2022 heeft hij zich opnieuw ziekgemeld, wegens een toename van de psychische klachten. Per 26 maart 2022 is het recht op WW-uitkering van appellant geëindigd wegens het verstrijken van de maximale uitkeringsduur. Aansluitend is aan appellant een ZW-uitkering toegekend. Appellant heeft op 1 maart 2023 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft geconcludeerd dat er ten opzichte van de WIA-beoordeling per 30 augustus 2021 geen aanvullende beperkingen zijn te duiden wegens de psychische klachten. De verzekeringsarts heeft wel een aanvullende beperking aangenomen in verband met de oogmigraine die bij appellant is vastgesteld. De verzekeringsarts heeft appellant per 15 maart 2023 geschikt geacht voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 14 maart 2023 de ZW-uitkering van appellant per 15 maart 2023 beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 26 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 maart 2023 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van 25 mei 2023 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig geweest. Een psycholoog van het Uwv heeft appellant gesproken tijdens een spreekuur op 20 september 2022 en de verzekeringsarts heeft appellant gezien op een spreekuur op 1 maart 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. Er heeft geen hoorzitting plaatsgevonden omdat appellant niet heeft aangegeven dat hij een hoorzitting wenste. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv over de belastbaarheid van appellant. In de FML van 16 november 2021 zijn wegens de psychische klachten van appellant beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast is er een urenbeperking aangenomen van gemiddeld vier uur per dag en twintig uur per week. De psychische klachten van appellant waren al bekend ten tijde van de WIA-beoordeling. Uit de door appellant overgelegde brief van 20 maart 2023 van twee psychologen, werkzaam bij Mentaal Beter, blijkt volgens de rechtbank niet dat er een andere diagnose is gesteld of dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen. Dat aan appellant een andere, intensievere behandeling is geadviseerd dan waarvoor hij was doorverwezen naar de huisarts, maakt dit niet anders.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de brief van 20 maart 2023 van de psychologen van Mentaal Beter onvoldoende heeft meegewogen in de heroverweging. Daarnaast heeft appellant gewezen op berichten uit de media waaruit blijkt dat de medische keuringen die door het Uwv worden uitgevoerd, onvoldoende zorgvuldig zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.1.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIAbeoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022. [1] Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een hersteldverklaring niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIAbeoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.2.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op één of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De door appellant in hoger beroep gegeven nadere toelichting op deze gronden bevat geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Wat appellant heeft aangevoerd over de berichtgeving in de media over onzorgvuldige (her)beoordelingen door het Uwv betreft algemene informatie die niet ziet op de specifieke situatie van appellant. Deze informatie geeft daarom geen aanleiding voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv in het geval van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd, maar heeft verwezen naar de in beroep overgelegde brief van 20 maart 2023 van Mentaal Beter. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat deze brief geen aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift vermeld dat hij na een gesprek met twee psychologen van Mentaal Beter op 20 maart 2023 is verwezen naar de ggz voor een intensievere behandeling van zijn psychische en fysieke symptomen, waarbij psychologische spanningen geuit lijken te worden in fysieke klachten. Deze informatie komt ook naar voren uit de brief van 20 maart 2023 van Mentaal Beter. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat alleen sprake is van een gewijzigde behandeling of begeleiding en dat geen sprake is van een gewijzigde medische situatie van appellant. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
De verzekeringsarts heeft appellant wegens de oogmigraine aanvullend beperkt geacht voor langdurig aaneengesloten beeldschermwerk verrichten of langdurig aaneengesloten lezen. Niet is gebleken dat in de functies die ten grondslag zijn gelegd aan de WIAbeoordeling sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant op dit punt.

Conclusie en gevolgen

5. Uit de overwegingen 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.M. Snellenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.M. Snellenberg

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.