ECLI:NL:CRVB:2025:841
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van WIA-beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 15 maart 2023. Appellant stelt dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de eerder geselecteerde functies in het kader van de WIA-beoordeling te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de conclusie van de verzekeringsarts dat er geen toename van beperkingen is ten opzichte van de WIA-beoordeling. De zaak is behandeld op een zitting op 5 maart 2025, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en het Uwv door M.J.H. Maas. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Raad wordt bevestigd. De Raad concludeert dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dan ook in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.