ECLI:NL:CRVB:2025:83
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schuld en uitsluitingsgrond Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor een schuld aan Vestia. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, had de aanvraag ingediend omdat hij stelde niet over voldoende middelen te beschikken om in zijn noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat volgens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Participatiewet (PW) geen bijzondere bijstand voor schulden wordt toegekend als de aanvrager bij het ontstaan van de schuldenlast over voldoende middelen beschikte.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij het ontstaan van de schuld niet over voldoende middelen beschikte. De Raad bevestigde dat de appellant in de periode van september 2013 tot en met januari 2022 inkomsten had uit arbeid en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, en dat hij geen aanvullende bijstand had aangevraagd. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in zijn noodzakelijke kosten kon voorzien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak houdt in dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft, en dat de appellant geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.