ECLI:NL:CRVB:2025:816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
23/2857 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten budgetbeheer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer. De appellant, die sinds 1 februari 2022 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 99,50 per maand voor de maanden februari tot en met december 2022. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten noodzakelijk zijn. De rechtbank Limburg heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant niet kon accepteren.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van de kosten voor budgetbeheer. Hoewel de appellant stelt dat hij niet in staat is om zijn financiën te beheren, zijn er geen ondersteunende gegevens in de gedingstukken te vinden. De Raad heeft ook de stelling van de appellant dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van gelijke gevallen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigt, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. De appellant krijgt geen proceskosten of griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

23/2857 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 september 2023, 22/2728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 13 mei 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor hem noodzakelijk zijn. Appellant stelt dat hij informatie heeft verstrekt waaruit die noodzaak blijkt en dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Appellant krijgt hierin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen met een brief van 4 maart 2025 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en dat hij een zitting niet nodig vindt omdat het dossier voldoende informatie bevat om tot een uitspraak te komen. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Appellant heeft de Raad met een brief van 24 maart 2025 toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen. Het college heeft niet binnen de gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van het recht om ter zitting te worden gehoord.
De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 februari 2022 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor 18- tot 21-jarigen. Appellant woont bij zijn moeder en hij ontvangt ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, gericht op het stabiel krijgen en houden van de situatie in zijn woonomgeving.
1.2.
Op 29 april 2022 heeft X namens appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer voor de maanden februari tot en met december 2022, ter hoogte van € 99,50 per maand.
1.3.
Met een besluit van 25 mei 2022, zoals na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 24 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van budgetbeheer noodzakelijk zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. In geschil is of de kosten in het geval van appellant noodzakelijk zijn.
4.3.
Bij een aanvraag om bijstand dient de betrokkene, als aanvrager, aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van de bijzondere bijstand. Hiervoor dient de betrokkene de benodigde duidelijkheid te verschaffen. Indien de betrokkene de voor de beoordeling benodigde inlichtingen niet verschaft of de gevraagde bewijsstukken niet overlegt, kan dat tot gevolg hebben dat het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld. Dat komt voor rekening van de betrokkene. Bij de beantwoording van de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd noodzakelijk zijn, is de situatie op het moment van de aanvraag bepalend.
4.4.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor budgetbeheer noodzakelijk zijn. Daarvoor is het volgende van belang.
4.4.1.
Appellant stelt dat hij niet in staat is om zijn financiën naar behoren te beheren en dat zijn vader dat voorheen voor hem deed, maar voor die stelling is geen steun te vinden in de gedingstukken. Uit het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat appellant licht verstandelijk beperkt is en op jonge leeftijd in aanraking is gekomen met hulpverlening, gericht op het stabiel krijgen en houden van de leefomgeving, maar niet gebleken is dat appellant financiële problemen heeft gekend of dat hij deze problemen ten tijde van de aanvraag had. In het “Leefzorgplan” van mei 2022 van het wijkteam Venlo staat bovendien dat appellant op dat moment geen schulden had.
4.5.
De stelling van appellant dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Dat aan andere cliënten van X bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer is toegekend zonder dat nadere informatie is opgevraagd, is daartoe onvoldoende. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Dit betekent dat het besluit tot afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt de door hem gemaakte proceskosten en het griffierecht daarom niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R.L. Rijnen
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:57
1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
[…]
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.
Participatiewet
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
[…]