ECLI:NL:CRVB:2025:807

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
24/910 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding wegens verlaging WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht geen schadevergoeding heeft toegekend aan appellant voor de schade die hij heeft geleden door de verlaging van zijn WAO-uitkering in 1992. Appellant stelt dat de verlaging van zijn uitkering gebaseerd was op een onjuist rapport van psychiater R.G. van ’t Hof, dat in opdracht van de rechtbank Amsterdam was opgesteld. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant is van mening dat de verlaging onterecht was en dat hij recht heeft op schadevergoeding. Het Uwv heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen onrechtmatig handelen zou zijn vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht geen schadevergoeding heeft toegekend. De Raad oordeelt dat er geen onrechtmatig besluit van het Uwv is geweest en dat appellant geen rechtsvordering heeft op het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat de weigering om schadevergoeding toe te kennen in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/910 BESLU
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2024, 22/5377 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht geen vergoeding heeft toegekend aan appellant voor de schade die hij heeft geleden door de verlaging van zijn WAO-uitkering in 1992. Volgens appellant is de uitkering in 1992 verlaagd op grond van een onjuist rapport van een psychiater en volgt uit de toekenning van een volledige WAO-uitkering in 2003 dat de verlaging van zijn WAO-uitkering in 1992 niet terecht was. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen schadevergoeding heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Mr. J. El Haddouchi, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld en aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 februari 2025. Voor appellant is mr. El Haddouchi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft in het verleden gewerkt in Nederland. Vanaf 1979 heeft hij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Met ingang van 1 maart 1992 is zijn mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. In de procedure naar aanleiding van dit besluit, heeft de rechtbank Amsterdam psychiater R.G. van ’t Hof als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 30 oktober 1992 een rapport uitgebracht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluiten van 13 januari 2003 en 12 augustus 2003 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant tot 20 juni 2003 ongewijzigd op 55 tot 65% vastgesteld en met ingang van 20 juni 2003 verlaagd naar 15 tot 25%. In de procedure die appellant heeft gevoerd naar aanleiding van deze besluiten is bij besluit op bezwaar van 16 november 2004 de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van 20 juni 2003 weer verhoogd naar 80 tot 100%.
De huidige procedure
1.3.
Appellant heeft bij brief van 23 mei 2022 het Uwv verzocht om schadevergoeding in verband met de verlaging van zijn WAO-uitkering in de periode van 1992 tot 2002. Volgens appellant heeft de door de rechtbank ingeschakelde deskundige in 1992 een vals rapport opgesteld waardoor zijn beroep ongegrond is verklaard. De deskundige heeft een rapport opgesteld, zonder dat appellant had onderzocht. In de in 1.2 genoemde procedure heeft de rechtbank hem in 2004 in het gelijk gesteld, aldus appellant. Hij heeft daardoor weer een uitkering behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% gekregen.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 19 juli 2022 het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat er geen sprake van onrechtmatig handelen door het Uwv is. Subsidiair heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat een eventuele rechtsvordering tot vergoeding van schade is verjaard.
1.5.
Bij besluit van 3 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft geen stukken ingediend waaruit volgt dat er sprake is van een onrechtmatig handelen door het Uwv. In het dossier van appellant zijn daarvoor evenmin aanknopingspunten gevonden. Subsidiair handhaaft het Uwv het standpunt dat een eventuele rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaard op grond van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Het besluit van waarin de arbeidsongeschiktheid van appellant is verlaagd naar 55 tot 65% is volgens de rechtbank tot en met de hoogste rechter rechtmatig bevonden. Als dit besluit onrechtmatig zou zijn, dan had appellant dat toen moeten voorleggen aan het Uwv. Hij had toen vijf jaar de tijd om een schadeverzoek in te dienen. Dat heeft hij niet gedaan. Dat heeft hij ook niet gedaan binnen vijf jaar nadat hij bekend was geworden met het rapport van psychiater Van ’t Hof. Appellant heeft pas op 7 juli 2022 een verzoek om schadevergoeding bij het Uwv gedaan. De vordering is daarom verjaard.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Er is geen rekening gehouden met de rol van het rapport van psychiater Van ’t Hof. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de rechtsvordering is verjaard. Hij heeft pas in 2003 kennisgenomen van het rapport van psychiater Van ’t Hof. Zijn toenmalige gemachtigde heeft in de procedure die hij voerde (in 2003 en 2004) geen schadevergoeding gevraagd omdat het zijn taak was om de WAO-uitkering te herstellen naar een uitkering behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hij was zelf in die tijd door psychische klachten niet in staat om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. Appellant heeft ter onderbouwing hiervan (nogmaals) medische rapporten ingediend van een neuropsychiater en een hoofdarts uit 2003. Appellant vraagt een schadevergoeding van € 350,- per maand voor de periode van 1 maart 1992 tot juni 2003.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Tijdens de zitting heeft de vertegenwoordiger van het Uwv het besluit van 16 november 2004 ingebracht waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van de datum van 20 juni 2003 op 80 tot 100% is vastgesteld.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de gevraagde schadevergoeding in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) in werking getreden. Op grond van het daarin opgenomen overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2013.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] zoekt de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat sprake is van een onrechtmatig besluit en dat een oorzakelijk verband aanwezig is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
4.3.
Hoewel het Uwv aanvankelijk meende niet meer te beschikken over alle besluiten uit 1992 tot en met 2004, heeft het Uwv ter zitting met goedvinden van appellant het besluit van 16 november 2004 ingebracht. Dit besluit is genomen hangende het beroep van appellant tegen beslissingen op bezwaar van 21 mei 2003 en 28 januari 2004 naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen de in 1.2 genoemde besluiten van respectievelijk 13 januari 2003 en 12 augustus 2003. Ter zitting is het partijen duidelijk geworden dat met dit besluit van 16 november 2004 in 2004 geen sprake is geweest van een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door een gegrond verklaard beroep. Met dit besluit is met ingang van 20 juni 2003 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant gewijzigd naar 80 tot 100% is op arbeidskundige gronden. Uit overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bleek dat van de vier geselecteerde voorbeeldfuncties slechts twee functies geschikt voor appellant waren. Dat was onvoldoende om een theoretische berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid op te baseren. In tegenstelling tot wat appellant meent had dit niet met zijn medische situatie te maken of met een herstel van de verlaging in 1992.
4.4.
Het rapport van psychiater Van ’t Hof van 30 oktober 1992 is opgesteld in opdracht van de rechtbank Amsterdam die deze psychiater als deskundige heeft benoemd. Het besluit van het Uwv waarin de WAO-uitkering van appellant was verlaagd met ingang van 1 maart 1992 was niet op dit rapport gebaseerd. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat er in dit verband een onrechtmatig besluit van het Uwv is. Dit betekent ook dat appellant uit hoofde van dit besluit geen rechtsvordering heeft op het Uwv. Gelet hierop behoeft wat is aangevoerd over verjaring van de rechtsvordering geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant schadevergoeding toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Art. 3:310 BW
1. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.
Art 6:162 BW
1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1466.