In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. B.C.F. Kramer, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had op 25 juni 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het de maandelijkse inhouding op de bijstand van appellante stopzette. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft het hoger beroep en het beroep uiteindelijk ingetrokken. De Raad voor de Rechtspraak heeft de intrekking van het hoger beroep geaccepteerd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante. De kosten voor rechtsbijstand zijn begroot op € 2.721,-, en het college moet ook het betaalde griffierecht van € 186,- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 13 mei 2025 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de rechter M.F. Wagner en griffier R.L. Rijnen aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gemaakt en betreft een proceskostenveroordeling in het kader van bestuursrecht en socialezekerheidsrecht.