ECLI:NL:CRVB:2025:796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
24/2011 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante centraal, die per 29 december 2022 door het Uwv is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd.

De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de beperkingen van appellante vastgesteld en de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld. Appellante heeft aanvullende gronden ingediend, waaronder een rapport van het Expertise Instituut, maar de Raad oordeelt dat deze geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv zou ondermijnen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen en dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten te onderbouwen. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand.

Uitspraak

24/2011 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 juli 2024, 23/1448 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 29 december 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 3 oktober 2024 heeft mr. Y. Kayabasi, advocaat, de Raad bericht de zaak te hebben overgenomen van mr. Van den Os.
Appellante heeft aanvullende gronden ingediend en een rapport van 22 januari 2025 van het Expertise Instituut ingediend.
Het Uwv heeft een rapport van 31 maart 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2025. Voor appellante is mr. Kayabasi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als interieurverzorgster voor 24,94 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 15 januari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 14 september 2019 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellante onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 oktober 2022. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 4,09. Bij besluit van 31 oktober 2022 heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 29 december 2022 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 25 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een psychiatrische expertise laten verrichten door psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing. Op basis van het rapport van 3 mei 2023 van Hernandez-Dwarkasing, dossierstudie en de bevindingen tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep extra beperkingen aangenomen en deze beperkingen neergelegd in de FML van 5 mei 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de primair geselecteerde reservefunctie niet langer geschikt is voor appellante, maar dat de drie geselecteerde functies nog steeds voor appellante geschikt zijn. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarom ongewijzigd vastgesteld op 4,09%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uitgelegd dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en dat daarom terecht een FML is opgesteld. De rechtbank kan de onderbouwing van de gewijzigde FML goed volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt dat het rapport van 22 november 2023 van het Expertise Instituut van verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort geen reden vormt om meer beperkingen aan te nemen inzichtelijk onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen en heeft daarom ook geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante heeft zij met het inbrengen van het expertiserapport voldoende twijfel gezaaid om op grond van het arrest Korošec [1] de rechtbank te bewegen een onafhankelijke deskundige te benoemen. Om voor appellante onbegrijpelijke redenen heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen. Zij verzoekt daarom de Raad om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Daarnaast heeft appellante, onder verwijzing naar het aanvullende rapport van 22 januari 2025 van Van Amelsfoort, aangevoerd dat sprake is van meer en verdergaande beperkingen dan door het Uwv zijn aangenomen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep een aanvullend rapport van 22 januari 2025 in het geding gebracht. Dit rapport betreft een reactie op het rapport van 10 januari 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en betreft in feite een herhaling van de eerdere conclusies en bevat geen nieuwe informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met het rapport van 31 maart 2025 naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd dat hij naar aanleiding van het aanvullende rapport van 22 januari 2025 van Van Amelsfoort geen aanleiding ziet het standpunt over de beperkingen van appellante op de datum in geding te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat de psychiatrische expertise leidend is en dat wat Van Amelsfoort stelt geen aanleiding vormt daarvan af te wijken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten klachten en belemmeringen worden getoetst op plausibiliteit en consistentie met gestelde diagnoses. De psychiater heeft geconcludeerd dat sprake is van een persisterend depressieve stoornis, ook wel dysthymie, te weten een chronisch beloop van aanwezige stemmingsklachten waarbij de intensiteit van de klachten en symptomen milder zijn dan bij een aperte depressie. Dit sluit aan bij de eerder geclassificeerde matige depressie, die normaliter gepaard gaat met matige problemen in functioneren, waardoor de door appellante beschreven forse inactiviteit niet plausibel is. De psychiater heeft geconstateerd dat sprake is van een normaal bewustzijn, dat de aandacht voldoende is te trekken en vast te houden gedurende het onderzoek en dat de geheugenfuncties niet merkbaar waren verminderd. Deze normale bevindingen rechtvaardigen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie voor een aanvullend neuropsychologisch onderzoek. Bovendien hanteert het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem lage normwaarden dus is er ook in dat kader geen reden om verdergaande beperkingen aan te nemen. Er is geen twijfel aan deze inzichtelijk gemotiveerde reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de Raad kan deze toelichting goed volgen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en dat geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat appellante onvoldoende gelegenheid heeft gehad haar standpunten te onderbouwen met (nadere) medische gegevens en daarmee de standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. Appellante heeft de mogelijkheid gehad medische stukken in te dienen en heeft het rapport van Van Amelsfoort ingediend. Van een situatie als bedoeld in het arrest Korošec en van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft, uitgaande van de juistheid van de FML, geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.