ECLI:NL:CRVB:2025:796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante centraal, die per 29 december 2022 door het Uwv is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd.
De Raad oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de beperkingen van appellante vastgesteld en de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld. Appellante heeft aanvullende gronden ingediend, waaronder een rapport van het Expertise Instituut, maar de Raad oordeelt dat deze geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv zou ondermijnen.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordelingen en dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten te onderbouwen. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft dus in stand.