ECLI:NL:CRVB:2025:789

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
24/2718 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht van € 138,- niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant is meerdere keren gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, zowel per brief als per aangetekende post. Ondanks deze waarschuwingen heeft appellant het griffierecht niet tijdig voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor kon het hoger beroep niet inhoudelijk worden behandeld. De uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, met A. Giesen als griffier. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 mei 2025
24/2718 MPW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 oktober 2024, 24/1139
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (Staatssecretaris)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 8 februari 2025 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is meegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 12 maart 2025 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
De aangetekende brief van 12 maart 2025 is op 7 april 2025 bij de Raad retour binnengekomen met de mededeling dat de brief niet is afgehaald. Op 9 mei 2025 heeft de Raad deze brief opnieuw aan appellant verzonden, ditmaal per niet-aangetekende post. Daarbij is appellant erop gewezen dat met deze nieuwe toezending geen nieuwe termijn is gaan lopen voor het betalen van het griffierecht.
De termijn is verstreken en het griffierecht is niet betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.