ECLI:NL:CRVB:2025:752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
23/3095 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige energietoeslag 2022 en de toepassing van het inkomensbegrip in de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een eenmalige energietoeslag 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Bergen. Appellante, een alleenstaande ouder, heeft de energietoeslag aangevraagd, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de berekening van haar inkomen. Het college heeft kinderalimentatie en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) meegerekend bij het vaststellen van het inkomen, wat volgens appellante niet terecht was. Ze stelt dat er geen wettelijke basis is voor deze berekening en dat dit leidt tot ongerechtvaardigd onderscheid tussen alleenstaanden en gehuwden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college de kinderalimentatie en IACK terecht als inkomen heeft aangemerkt. De Raad oordeelt dat het inkomensbegrip zoals vastgelegd in de Participatiewet (PW) van toepassing is en dat het college niet onterecht heeft gehandeld door deze posten mee te rekenen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Hierdoor blijft de afwijzing van de energietoeslag in stand en krijgt appellante geen vergoeding voor proceskosten.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de relevante artikelen uit de PW en de beleidsregels van het college, waarbij het college de ruimte heeft om te bepalen welk inkomen in aanmerking wordt genomen. De Raad concludeert dat appellante niet kan vertrouwen op een andere interpretatie van het inkomensbegrip dan die in de PW is vastgelegd.

Uitspraak

23/3095 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 september 2023, 22/2749 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (college)
Datum uitspraak: 15 april 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of het college bij de afwijzing van een aanvraag om een eenmalige energietoeslag 2022 de kinderalimentatie en de inkomensafhankelijke combinatiekorting bij de berekening van het inkomen mocht meenemen. Appellante heeft aangevoerd dat een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt, omdat het college in de Beleidsregel eenmalige energietoeslag 2022 gemeente Bergen (L) (Beleidsregel) niet heeft bepaald dat artikel 31 van de Participatiewet (PW) van toepassing is voor wat betreft het inkomensbegrip. Ook heeft appellante aangevoerd dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen haar en gehuwden. De Raad geeft appellante geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft J.W.P.H. Verberkt hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 januari 2025. Voor appellante is J.W.P.H. Verberkt verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door V.P.M. Staaks.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 6 juni 2022 een eenmalige energietoeslag 2022 als bedoeld in artikel 35, vierde lid, van de PW (energietoeslag) aangevraagd. Appellante is een alleenstaande ouder.
1.2.
Met een besluit van 9 augustus 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 8 november 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. De maandelijkse inkomsten van appellante bestaan uit inkomsten uit arbeid, de toeslag op grond van de Toeslagenwet, de kinderalimentatie en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Deze inkomsten zijn € 160,54 meer dan 120% van de voor haar geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Appellante komt daarom niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag 2022. In artikel 1, onder 5, van de Beleidsregel is bepaald dat met ‘inkomen’ wordt bedoeld ‘totaal van het inkomen’. Het college merkt de kinderalimentatie en de IACK als inkomsten aan, omdat die niet op grond van artikel 31, tweede lid, van de PW van het inkomen zijn uitgezonderd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de eenmalige energietoeslag 2022 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat er geen wettelijke grondslag is om de kinderalimentatie en de IACK tot het maandelijkse inkomen te rekenen. In de Beleidsregel staat dat onder het begrip ‘inkomen’ wordt verstaan het ‘totaal aan inkomen’. Er is in de Beleidsregel niet verwezen naar artikel 31 van de PW, noch naar een andere wettelijke bepaling. Volgens appellante mocht zij er op vertrouwen dat voor de berekening van het inkomen rekening zou worden gehouden met de inkomensbestanddelen die volgens het normale spraakgebruik als inkomen worden aangemerkt. Kinderalimentatie en IACK vallen daar volgens appellante niet onder.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van belang.
4.2.1.
Tussen partijen is alleen in geschil of het inkomensbegrip dat het college hanteert juist is. Artikel 35, vierde lid, van de PW (tekst geldend vanaf 25 maart 2022) maakt het mogelijk om categoriaal bijzondere bijstand toe te kennen aan een alleenstaande of gezin in de vorm van een eenmalige energietoeslag. Voor de vaststelling van de draagkracht moet worden aangesloten bij het inkomensbegrip van artikel 35, eerste lid, van de PW. Met het inkomen genoemd in artikel 35, eerste lid, van de PW is gedoeld op het inkomen als bedoeld in artikel 31 van de PW, vermeerderd met de in het tweede lid daarvan genoemde posten. Op grond van artikel 31, eerste lid, tweede volzin, van de PW wordt de toepasselijke heffingskorting uitdrukkelijk tot het inkomen gerekend. Het college mag bepalen met welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen boven de bijstandsnorm rekening wordt gehouden.
4.2.2.
Het college heeft in de Beleidsregel bepaald dat met inkomen het totaal aan inkomen wordt bedoeld. Daarmee heeft het college niet nader ingevuld welk inkomen in aanmerking wordt genomen en zodoende geen gebruik gemaakt van de ruimte om ten gunste van de belanghebbende uit te gaan van een hoger inkomen dan voortvloeit uit artikel 35, eerste lid, van de PW. Daarom is de PW op dit punt van toepassing. Volgens het college is bij de behandeling van de aanvragen om een eenmalige energietoeslag 2022 steeds aangesloten bij artikel 31 van de PW. Anders dan appellante stelt, heeft zij er niet op mogen vertrouwen dat het inkomensbegrip van de PW niet van toepassing zou zijn. Dit betekent dat het college de kinderalimentatie en de IACK terecht als inkomen heeft aangemerkt, omdat kinderalimentatie en IACK niet zijn uitgezonderd van het inkomensbegrip als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de PW.
4.3.
Appellante heeft verder aangevoerd dat de IACK ten onrechte tot het inkomen is gerekend, omdat geen sprake is van een
toepasselijkeheffingskorting. Appellante heeft in de referteperiode het bedrag aan IACK niet ontvangen. Ten tijde van de aanvraag stond nog niet vast of en tot welk bedrag appellante over de referteperiode recht had op IACK. Dat kon pas in 2023 door de Belastingdienst worden vastgesteld. Daarbij geldt dat als de IACK hoger is dan het bedrag dat als inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wordt vastgesteld, het meerdere aan IACK niet aan appellante wordt uitbetaald.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 31, eerste lid, derde volzin, van de PW blijkt dat de ten aanzien van de alleenstaande toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in elk geval tot de middelen behoort. Wat zij feitelijk ontvangt is dus niet van belang. Bij de berekening van het inkomen is het college ervan uit gegaan dat appellante maandelijks recht heeft op € 132,83 aan IACK. Niet is gebleken dat dit niet juist is en appellante recht had op een lager bedrag aan IACK. Het college heeft deze heffingskorting terecht als inkomen in aanmerking genomen.
4.5.
Appellante heeft ook aangevoerd dat het college bij de berekening van het inkomen is uitgegaan van een onjuiste bijstandsnorm. Appellante en haar kinderen moeten als een gezin worden aangemerkt en daarom in aanmerking komen voor toepassing van de bijstandsnorm voor gehuwden. Volgens appellante is sprake van discriminatie op grond van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van appellante als alleenstaande ouder ten opzichte van gehuwden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
Uit artikel 21, aanhef en onder a, van de PW blijkt dat de bijstandsnorm voor een ‘alleenstaande ouder’ gelijk is aan de bijstandsnorm voor een ‘alleenstaande’. Appellante is alleenstaand met twee kinderen en valt daarom onder de norm voor een alleenstaande. Met het door appellante bedoelde onderscheid tussen een alleenstaande ouder en gehuwden is geen sprake van gelijke gevallen en dus ook geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid als bedoeld in artikel 14 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de eenmalige energietoeslag 2022 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van A.M.J. van Erkel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) A.M.J. van Erkel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 21
Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder zonder kostendelende medebewoners:
€ 1.091,71;
b. gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd, zonder kostendelende medebewoners: € 1.559,58.
Artikel 31, eerste lid
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 35, vierde lid
In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een alleenstaande of een gezin worden verleend in de vorm van een eenmalige energietoeslag, zonder dat wordt nagegaan of die alleenstaande of dat gezin in dat jaar een sterk gestegen energierekening had:
voor het jaar 2022, die kan worden verstrekt tot en met 30 juni 2023;
.
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 8.14a
De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. hij een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 5.219;
b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, en
c. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, dan wel indien hij wel een partner heeft, hij in het kalenderjaar een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner.
Beleidsregel eenmalige energietoeslag 2022 gemeente Bergen (L)
Artikel 1 Begripsomschrijving
In deze beleidsregel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
1. wet : Participatiewet;
(..)
5. inkomen : totaal van het inkomen;
(..)
7. peildatum : 1 maart 2022;
8. referteperiode : 1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022.
Artikel 2 Doelgroep eenmalige energietoeslag 2022
1. De eenmalige energietoeslag 2022 van € 800,- is bedoeld voor een huishouden met een laag in komen zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel en wordt slechts één keer per huishouden verstrekt.
2. De energietoeslag wordt ambtshalve of op aanvraag als bijzondere bijstand verleend.
3. Een huishouden (alleenstaande of gezin) heeft een laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
(…)