ECLI:NL:CRVB:2025:742

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
24/2034 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal. Het Uwv heeft de uitkering per 11 mei 2023 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) die door de verzekeringsarts is opgesteld. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant en dat er geen extra beperkingen zijn die in aanmerking moeten worden genomen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de beëindiging van de WIA-uitkering en er wordt geen vergoeding voor proceskosten toegekend aan appellant.

Uitspraak

24/2034 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 augustus 2024, 24/1605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgever] , te [vestigingsplaats] ( [ex-werkgever] ).
Datum uitspraak: 14 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 11 mei 2023 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
[ex-werkgever] , ex-werkgever en eigenrisicodrager voor de Wet WIA, heeft als partij deelgenomen aan het geding, waarbij [naam] zich als gemachtigde heeft gesteld. [ex-werkgever] heeft gronden ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2025. Voor appellant is mr. Walker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R. van Piggelen. [ex-werkgever] is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als lader/losser voor 24,58 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 20 juli 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80-100%.
1.2.
In verband met een verzoek om herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2023. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 30,63%. Het Uwv heeft bij besluit van 10 maart 2023 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 11 mei 2023 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 7 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen objectiveerbare medische redenen zijn om de FML van 20 februari 2023 te herzien. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige en daarom het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant ongewijzigd vastgesteld op 30,63%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Het bestreden besluit is gebaseerd op het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond, heeft aansluitend psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en de beschikbare medische informatie in de heroverweging betroken. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig zou zijn. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft toegelicht dat in de FML van 20 februari 2023 in ruim voldoende mate rekening is gehouden met de fysieke klachten en mentale beperkingen van appellant en dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. Omdat de rechtbank de bevindingen en de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed kan volgen en appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die reden geven voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling is het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen. Gelet op de juistheid van medische beoordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is het onderzoek onzorgvuldig verricht omdat de primaire verzekeringsarts drie maanden na het onderzoek van appellant een FML heeft opgesteld. Appellant is een half jaar vóór de datum in geding onderzocht door de verzekeringsarts en er is geen medische informatie opgevraagd. Deze slordigheden moeten worden betrokken bij alle andere conclusies die volgens appellant te snel en niet goed navolgbaar zijn genomen. Verder heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met al zijn klachten en beperkingen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op het spreekuur gezien, een uitgebreide anamnese afgenomen, fysiek en psychisch onderzoek verricht, dossieronderzoek gedaan, en de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector betrokken in haar beoordeling. In het rapport van 15 januari 2024 is inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in de FML van 20 februari 2023 op juiste wijze is vastgelegd en dat er geen medisch objectiveerbare redenen zijn om meer of andere beperkingen aan te nemen. In de rapporten van 16 april 2024, 1 juli 2024 en 4 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat en waarom voldoende beperkingen zijn aangenomen. Appellant heeft geen (medische) informatie ingediend om zijn standpunt te onderbouwen.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de aandoening jicht biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan wat is overwogen in de aangevallen uitspraak. Uit het rapport van 27 december 2022 van de primaire verzekeringsarts blijkt dat appellant heeft verteld dat hij zich heeft aangewend het medicijn colchicine te gebruiken als hij pijnklachten voelt opkomen, waardoor de aanval van jicht meestal kan worden gecoupeerd. In het rapport van 1 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat bij appellant sprake is van jicht, wat in aanvallen een tijdelijke toename van beperkingen kan geven. Wanneer appellant goed op medicatie is ingesteld leiden deze klachten niet tot extra beperkingen op het gebied van lopen en staan. De Raad kan deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Dit wordt ondersteund met het huisartsjournaal van appellant rondom de datum in geding. Daarin staat dat appellant op 8 mei 2023 heeft gemeld dat hij zijn medicatie (colchicine) niet kan bijbestellen. Op 15 mei 2023 heeft hij ook contact gehad met zijn huisarts. Tijdens dit contactmoment is niet gesproken over de jicht, over pijn of over gemis van colchicine. Daarna heeft appellant op 24 mei 2023 verzocht om ibuprofen vanwege de pijn door de jicht in zijn voet. De huisarts heeft die medicatie voorgeschreven. Uit deze gegevens blijkt niet van jicht op de datum in geding. Omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, ziet de Raad geen aanleiding een deskundige te benoemen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.P.A. Elzer