ECLI:NL:CRVB:2025:738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
24/1163 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante per 6 september 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 februari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.W. van Schaik.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2022. De Raad concludeert dat appellante niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. De rechtbank heeft eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1163 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2024, 23/2553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 6 september 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs-Hellebrekers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als Quality Officer voor 30 uur per week. Op
8 september 2020 heeft zij zich ziekgemeld met stressklachten door een verstoorde arbeidsverhouding. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft, en heeft deze beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 33,47%. Het Uwv heeft bij besluit van 30 november 2022 geweigerd appellante per 6 september 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 23 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 november 2022 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. In de FML van
14 november 2022 zijn beperkingen aangenomen voor de psychische en lichte fysieke klachten van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat er geen reden is om een beperking aan te nemen voor het verdelen en vasthouden van de aandacht (punten 1.1 en 1.2 in de FML), zoals appellante heeft bepleit. Dit geldt ook voor de door appellante geclaimde urenbeperking. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante geen medische stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft geen gronden aangevoerd tegen de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De rechtbank is dan ook tot de conclusie gekomen dat het Uwv appellante terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd per 6 september 2022 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat het Uwv haar psychische klachten heeft onderschat. In hoger beroep heeft appellante een behandelplan van 10 april 2024 van psycholoog F. Smets (behandelend psycholoog) overgelegd. De psycholoog heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een matig ernstige depressie en een ongespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis, waarvoor ze een behandeling van twaalf maanden zal krijgen.
Appellante heeft aangevoerd dat de klachten op grond waarvan nu is vastgesteld dat sprake is van een depressie, al aanwezig waren op de datum in geding. Dit geeft volgens haar aanleiding om beperkingen aan te nemen op de punten 1.1 en 1.2 in de FML, en daarnaast een urenbeperking. Ook heeft appellante in hoger beroep nog een verklaring van haar zus overgelegd en een e-mailbericht van 24 januari 2025 van de behandelend psycholoog over het behandelverloop en de prognose van de psychotraumabehandeling van appellante. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet passend zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft het Uwv rapporten van 2 september 2024 en 14 februari 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. In deze rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellante.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 14 november 2022. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe beroepsgronden aangevoerd. Wel heeft zij in hoger beroep de in 3.1 vermelde nadere medische stukken van de behandelend psycholoog overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop gereageerd met rapporten van 2 september 2024 en 14 februari 2025. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 september 2024 gemotiveerd dat de informatie van de behandelend psycholoog geen nieuw licht werpt op de psychische situatie van appellante rond de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen aanwijzingen dat de door de psycholoog vastgestelde matige depressie en ongespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis al bestonden op de datum in geding. De verzekeringsarts heeft tijdens het psychisch onderzoek een normale stemming geobjectiveerd en ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar tijdens het spreekuurcontact geen aperte depressieve symptomen waargenomen bij appellante. Ook de in het behandelplan genoemde forse angst- en stemmingsklachten zijn niet vermeld in het rapport van de verzekeringsarts. De door de verzekeringsarts beschreven klachten van paniekgevoelens en innerlijke onrust passen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep beter bij de diagnose overspanning of ‘spanningsklachten’. Met deze klachten is rekening gehouden bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante. In het rapport van
14 februari 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat hij zich niet kan vinden in het standpunt van de behandelend psycholoog in het e-mailbericht van
24 januari 2025 dat de ongespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis en matig ernstige depressie bij appellante zijn ontstaan door de manier waarop werkgever met haar is omgegaan. Deze vaststelling komt niet geheel overeen met de informatie in het behandelplan van april 2024, waarin is vermeld dat een matig ernstige depressie is ontstaan als reactie op diverse life events, waarvan een aantal in de privésfeer liggen. De Raad volgt dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het behandelplan is vermeld dat een matig ernstige depressie is ontstaan als reactie op een aantal beschadigende gebeurtenissen, waaronder life events in de privésfeer in de jaren 2005, 2009 en 2011, en vanaf december 2018 een arbeidsconflict. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de nadere informatie van de behandelend psycholoog geen aanleiding geeft voor een ander standpunt over de belastbaarheid van appellante. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 14 november 2022, is er geen aanleiding voor twijfel aan de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante. Appellante heeft haar standpunt dat de functies in medisch opzicht niet passend zijn, niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5.
Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) A.K.F. Ouwehand