ECLI:NL:CRVB:2025:734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
24/1922 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2015 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 4 november 2022 ten onrechte heeft vastgesteld op 66,99%. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 2 april 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Meijer, en het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het Uwv en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de diagnoses PTSS en agorafobie, beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant in staat is om de voorgehouden functies te vervullen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan toe dat er geen objectieve medische aanwijzingen zijn voor de diagnoses die appellant aanvoert.

De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat er geen aanleiding is om een deskundige te raadplegen. De conclusie is dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit van het Uwv in stand blijft, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1922 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2024, 23/7015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 november 2022 terecht heeft vastgesteld op 66,99%.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is op 7 november 2015 uitgevallen voor zijn werk als restaurant general manager bij (ex)werkgever voor 37,81 uur per week. Bij besluit van 2 november 2017 is hem met ingang van 4 november 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 1 november 2019 is deze uitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 6 december 2022 heeft de (ex)werkgever van appellant een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat appellant al ruim vijf jaar als volledig arbeidsongeschiktheid is aangemerkt en deze situatie als duurzaam kan worden beschouwd. Appellant voldoet daarmee aan de voorwaarden voor een IVA-uitkering. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv, die de beperkingen van appellant heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 maart 2023, heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat appellant in staat is passende functies te vervullen op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,86%. Bij besluit van 4 april 2023 (primair besluit) heeft het Uwv kenbaar gemaakt dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering niet wijzigt, maar dat de wijziging van de uitkering mogelijk na 24 maanden, dus per 4 april 2025 zal ingaan.
1.3.
In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Bij besluit van 20 november 2023 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 april 2023 ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 66,99%.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet wordt gevolgd in zijn beroepsgrond dat het Uwv de klachten van PTSS en agorafobie en depressie niet hebben onderkend. Deze zijn wel onderkend. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 oktober 2023 heeft opgenomen dat bij psychiatrisch onderzoek niet is gebleken van een ernstige psychopathologie, zoals ernstige depressie met suïcidaliteit of psychotische decompensatie. Er vindt geen intensieve psychiatrische behandeling plaats en verder zijn er bij onderzoek ook geen pathologische angst of angstequivalenten geconstateerd. Terecht is dan ook niet uitgegaan van PTSS. Verder heeft de rechtbank de verzekeringsarts gevolgd in zijn standpunt dat er geen objectief medische aanwijzingen zijn voor een agorafobie (pleinvrees). Dan zou sprake moeten zijn van angst of paniek in openbare ruimtes en daarvan is niet gebleken. Wat betreft het in beroep overgelegde rapport van een door appellant geraadpleegde onafhankelijke verzekeringsarts, L.P.M. Smalbraak, heeft de rechtbank geoordeeld dat zij kenbaar heeft gemaakt dat appellant aan kenmerken van PTSS voldoet, maar dat deze kenmerken een overlap vertonen met symptomen van een depressieve stoornis. Over agorafobie heeft Smalbraak zich niet eenduidig uitgelaten. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in diens reactie van 10 mei 2022 op het rapport van Smalbraak. Daarbij is van belang geacht dat de psycholoog in de brief van 27 november 2020 heeft aangegeven dat de depressie die aanvankelijk mogelijk ernstig was, gedeeltelijk in remissie is. Daaruit blijkt bovendien dat geen sprake is van PTSS.
2.2.
Wat betreft de lichamelijke klachten heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat er geen sprake is van atrofie aan het linkerbeen. De grotere urenbeperking zoals Smalbraak voorstaat, volgt de rechtbank evenmin, omdat Smalbraak dit heeft gebaseerd op de ernstige psychiatrische stoornissen, waarvan zoals eerder overwogen geen sprake is geweest.
2.3.
Verder heeft de rechtbank appellant in staat geacht de voorgehouden functies te vervullen. De rechtbank heeft de toelichting op de geschiktheid van de geduide functies in de rapporten van 6 november 2023 en 23 mei 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd, waarbij onder meer is toegelicht dat storingen en onderbrekingen geen wezenlijk onderdeel uitmaken van de functie van schadecorrespondent.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daartegen aangevoerd dat het Uwv ten onrechte is voorbijgegaan aan de diagnoses PTSS en agorafobie. Daardoor zijn onvoldoende beperkingen aangenomen, bijvoorbeeld voor afleiding door anderen. Appellant acht zich niet in staat de voorgehouden functies te vervullen. Bij brief van 19 maart 2025 heeft appellant nadere medische stukken in het geding gebracht. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij is onder meer verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2023.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 november 2022 terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de beperkingen van appellant juist heeft vastgesteld en of appellant medisch in staat is de voorgehouden functies te vervullen. Deze vragen worden bevestigend beantwoord. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Wat betreft de medische beoordeling wordt overwogen dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat niet is gebleken dat PTSS rond de datum in geding aan de orde was. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat in 2017 sprake was sprake van PTSS. In november 2020 heeft een GZ-psycholoog vastgesteld dat de depressie van appellant in remissie is en dat geen sprake is van PTSS. Verder is bij psychologisch onderzoek geen ernstige psychopathologie vastgesteld. Een intensieve psychiatrische behandeling heeft niet plaatsgevonden. Appellant werd begeleid door een POH GGZ. Hoewel de huisarts in zijn rapport van 23 juni 2023 wel melding heeft gemaakt van PTSS, blijft onduidelijk wie die diagnose rond de datum in geding zou hebben gesteld.
4.3.
Ook uit het rapport van Smalbraak kan niet worden afgeleid dat bij appellant rond de datum in geding sprake was van PTSS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 mei 2024 toegelicht dat appellant volgens Smalbraak aan kenmerken van PTSS voldoet, maar dat de symptomen volgens Smalbraak ook overlappen met die van een depressieve stoornis. Daarmee wordt het standpunt van het Uwv onderschreven dat onvoldoende is geobjectiveerd dat sprake is geweest van PTSS rond de datum in geding.
4.4.
Ook van de agorafobie (pleinvrees) wordt het standpunt van het Uwv gevolgd dat niet is gebleken dat hiervan rond de datum in geding sprake is geweest. Voor een verdergaande urenbeperking zijn in het dossier evenmin aanknopingspunten te vinden. Dat Smalbraak daar wel van uitgaat, houdt verband met de omstandigheid dat Smalbraak uitgaat van PTSS rond de datum in geding, wat zoals overwogen niet aannemelijk is.
4.5.
De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie maakt de beoordeling niet anders. Wat betreft de brief van P. Sweers van 19 maart 2025 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 26 maart 2025 met juistheid opgemerkt dat de heer Sweers niet een arts maar een POH-GGZ is en geen diagnoses kan stellen. Ook de brief van de fysiotherapeut van 16 maart 2025 maakt niet dat appellant verdergaand beperkt moet worden geacht. Daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de omstandigheid dat de fysiotherapeut een verminderde spieromvang heeft gemeten zo moge zijn, maar dat bij lichamelijk onderzoek van de knie door de verzekeringsarts en bij beeldvormend onderzoek van de knie (MRI) geen ernstige afwijkingen van het kniegewricht zijn geobjectiveerd. Er is in voldoende mate rekening gehouden met de lichamelijke problematiek van appellant. Deze toelichting wordt gevolgd.
4.6.
Nu geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling, bestaat geen aanleiding om een deskundige te raadplegen.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen van appellant bestaat er geen reden om te oordelen dat de aan appellant voorgehouden functies niet passend zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Semiz