ECLI:NL:CRVB:2025:734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2015 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 4 november 2022 ten onrechte heeft vastgesteld op 66,99%. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 2 april 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Meijer, en het Uwv werd vertegenwoordigd door Y. Huisman.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het Uwv en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de diagnoses PTSS en agorafobie, beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant in staat is om de voorgehouden functies te vervullen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan toe dat er geen objectieve medische aanwijzingen zijn voor de diagnoses die appellant aanvoert.
De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat er geen aanleiding is om een deskundige te raadplegen. De conclusie is dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit van het Uwv in stand blijft, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.