ECLI:NL:CRVB:2025:719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op grond van arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 1998, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij arbeidsvermogen had. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een besluit van 18 juli 2022, dat door appellante werd bestreden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 27 maart 2025 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand had gelaten. De rechtbank had overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwd hadden dat appellante in staat was om een uur aaneengesloten te werken en vier uur per dag belastbaar was. De Raad onderschreef deze overwegingen en voegde daaraan toe dat de recent ingediende medische stukken van appellante geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.