ECLI:NL:CRVB:2025:708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/1637 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 30 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 16 april 2025, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E. Akdeniz, en het Uwv door M.J.H. Maas.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen adequaat zijn gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2022 beperkingen vastgesteld, en na aanvullend onderzoek is de FML op 17 mei 2023 aangepast. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet meer dan 33,19% arbeidsongeschikt is, en dat de geselecteerde functies passend zijn. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1637 WIA
Datum uitspraak: 8 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2024, 23/1746 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 30 augustus 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2025. Voor appellante is verschenen mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verzorger voor 20 uur per week. Op 1 september 2020 heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met pijnklachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 29 augustus 2022 geweigerd appellante met ingang van 30 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 31 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medische informatie bij de huisarts van appellante opgevraagd en ontvangen. Hij heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport van 17 mei 2023 en reden gezien om de FML aan te passen. Op grond van de van de huisarts ontvangen informatie heeft hij vastgesteld dat appellante ook is aangewezen op voorspelbare arbeid zonder frequente deadlines en/of productiepieken, innige conflicthantering en leidinggeven. Naar aanleiding van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 33,19%. Het Uwv heeft op basis hiervan in het bestreden besluit geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de fysieke en mentale beperkingen van appellante door beperkingen aan te nemen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de arbeidskundige bezwaar en beroep bij het bepalen van de functies uitgaat van de beperkingen die de verzekeringsartsen in de FML hebben vastgelegd. Appellante heeft op de zitting aangevoerd dat zij geen of onvoldoende computervaardigheden heeft en dat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is. Ze heeft echter, zoals de arbeidskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd in zijn rapport van 30 mei 2023, in 2005/2007 een NT2-cursus gevolgd. Ook heeft zij op de vragenlijst van 12 november 2018 ingevuld dat zij het Nederlands beheerst voor verstaan, spreken, lezen en schrijven en dat zij basiskennis computervaardigheden heeft, bestaande uit internet, e-mail en Word. Op de vragenlijst van 19 oktober 2020 heeft appellante ingevuld dat zij de Nederlandse taal goed beheerst voor wat betreft het lezen, luisteren, spreken en schrijven. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat appellante onvoldoende computervaardigheden heeft of de Nederlandse taal onvoldoende machtig is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante blijft zich op het standpunt stellen dat zij meer beperkt is dan dat in de FML is aangenomen. Hierdoor is de arbeidsdeskundige van onjuiste informatie uitgegaan en kan zij de geselecteerde functies niet verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden volledig onderschreven. Met de rechtbank wordt derhalve geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 mei 2023 toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om uit te gaan van verdergaande beperkingen dan opgenomen in de FML van 17 mei 2023. Daarbij is de beschikbare informatie van de behandelend artsen inzichtelijk betrokken. Appellante heeft ook in hoger beroep nagelaten om met medisch objectiveerbare informatie te onderbouwen dat hier wel sprake van is.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook met juistheid geoordeeld dat het Uwv voldoende adequaat heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante. Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 mei 2023 ziet de Raad ook geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidskundige bezwaar en beroep en de geschiktheid van de geselecteerde functies.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Semiz