ECLI:NL:CRVB:2025:708
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 30 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 16 april 2025, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E. Akdeniz, en het Uwv door M.J.H. Maas.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische en arbeidskundige beoordelingen adequaat zijn gemotiveerd. De verzekeringsarts heeft in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2022 beperkingen vastgesteld, en na aanvullend onderzoek is de FML op 17 mei 2023 aangepast. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet meer dan 33,19% arbeidsongeschikt is, en dat de geselecteerde functies passend zijn. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.