ECLI:NL:CRVB:2025:70

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
24/880 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 63,49% per 13 maart 2022. Appellant, die zich ziekmeldde met diverse klachten, betwistte deze vaststelling en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat de geduide functies passend waren voor appellant. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, die eerder het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan op 9 januari 2025.

Uitspraak

24/880 W1A
Datum uitspraak: 9 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 maart 2024, 23/1898 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 maart 2022 heeft vastgesteld op 63,49%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 november 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als operator peeling area voor 33,66 uur per week. Op 17 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten, pijnklachten in het rechterbeen en nekklachten, later zijn ook psychische klachten ontstaan. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 mei 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 69,27%. Het Uwv heeft bij besluit van 2 juni 2022 aan appellant met ingang van 13 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 21 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 2 juni 2022 in die zin herroepen dat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 63,49%. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 13 februari 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Daaruit blijkt dat voor appellant op basis van de gewijzigde FML weliswaar functies zijn vervallen maar dat voldoende (andere) passende functies geselecteerd konden worden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 februari 2023 begrijpelijk en concreet heeft gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden omdat appellant niet voldoet aan de criteria als bedoeld in het Schattingsbesluit. Verder komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de medische informatie geen dermate ernstig ziektebeeld naar voren dat aannemelijk maakt dat appellant niet in staat is tot enige activiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat de informatie van de behandelend psycholoog en neuroloog is betrokken in de heroverweging. De rechtbank kan het medisch oordeel volgen. Appellant heeft geen nadere medische stukken ingebracht om hiermee het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank met het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 17 februari 2023, gelezen in samenhang met het verzekeringsgeneeskundige rapport van 13 februari 2023 en de gegevens uit het CBBS, voldoende gemotiveerd dat de geduide voorbeeldfuncties in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant, zoals omschreven in de FML van 13 februari 2023.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant blijft van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij kan zich dan ook niet verenigen met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en acht zich niet in staat te werken, ook niet in de voorbeeldfuncties. Appellant heeft aangevoerd dat er sprake is van cognitieve beperkingen en dat zijn concentratie is aangetast. Hij heeft ook aangevoerd dat hij door de vele pijnklachten, de slaapproblematiek, de hoofdpijnklachten en het zwetend en benauwd wakker worden, uitgeput is. Er is dan ook grond voor het aannemen van energetische beperkingen naast de al genoemde cognitieve beperkingen. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op een rapport van 10 juni 2024 van de medisch adviseur van zijn voormalige werkgever en een rapport van 29 mei 2024 van psychotherapeut A. Fargahi en psychiater S.A. Wardak. Appellant heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. Appellant heeft ten slotte verzocht om vergoeding van wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van 63,49% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep over zijn medische situatie en vastgestelde belastbaarheid heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 februari 2023 overtuigend toegelicht dat appellant niet voldoet aan de criteria die het Schattingsbesluit geeft om te concluderen dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Er is dan ook terecht een FML opgesteld. Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, wordt gevolgd.
4.3.
Appellant heeft niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd dat op de datum in geding verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. De in hoger beroep ingebrachte medische informatie van de medisch adviseur en de psychiater leidt niet tot een ander oordeel. De ingebrachte medische stukken hebben geen betrekking op de datum in geding en bieden alleen al om die reden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Daarbij wordt nog overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling de beschikking had over een brief van 16 mei 2022 van psychiater Wardak, welke datum dichter bij de datum in geding ligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze brief meegewogen en zelf uitvoerig onderzoek gedaan. Voorts heeft deze arts in een rapport van 2 november 2023 gereageerd op de in beroep overgelegde brieven van psychiater Wardak.
4.4.
Geconcludeerd wordt dat ook in hoger beroep moet worden uitgegaan van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Er bestaat daarom geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals appellant heeft verzocht. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 63,49% in stand blijft. Voor een veroordeling tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente bestaat daarom geen grond, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. ter Heerdt