ECLI:NL:CRVB:2025:7
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 9 april 2020 ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten, betwist de conclusie van het Uwv en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 december 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.F.M. van den Ekart, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden.
De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de beperkingen van appellant vastgesteld en de geselecteerde functies als passend beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier S.P.A. Elzer, en is openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.