ECLI:NL:CRVB:2025:7

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
24/847 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 9 april 2020 ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten, betwist de conclusie van het Uwv en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 december 2024, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.F.M. van den Ekart, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden.

De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben de beperkingen van appellant vastgesteld en de geselecteerde functies als passend beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier S.P.A. Elzer, en is openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Uitspraak

24/847 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 februari 2024, 23/6672 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 7 april 2022 geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 december 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ekart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als vakkenvuller voor 20,73 uur per week. Appellant heeft zich op 9 april 2020 vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. Hij heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 december 2022 geweigerd appellant met ingang van 7 april 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 28 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen die de primaire arts heeft neergelegd in de FML onderschreven. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen reden gezien om tot een ander standpunt te komen dan de primaire arbeidsdeskundige.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen grond gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding, 7 april 2022. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 augustus 2023 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, omdat appellant niet voldoet aan één van de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 8 december 2023 naar aanleiding van het gestelde in het beroepschrift en de ingebrachte stukken, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding is het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Appellant heeft zijn standpunt, dat zijn situatie sinds het in december 2016 door psychologen van ASVZ uitgevoerde psychodiagnostisch onderzoek is verslechterd, niet met nieuwe medische informatie onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat zij geen twijfel had aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische beperkingen. Hij acht zich niet in staat de geselecteerde functies te vervullen. Appellant acht zich volledig arbeidsongeschikt dan wel minder belastbaar dan in de FML is vastgelegd. Het Uwv had een urenbeperking moeten aannemen, omdat is gebleken dat appellant niet voltijds kan werken. Appellant heeft aangevoerd dat er onvoldoende medische informatie is die voldoende duidelijkheid geeft over zijn psychische toestand op 7 april 2022. De rechtbank had daarom een deskundige moeten inschakelen. Appellant heeft de Raad gevraagd alsnog een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende nog aan toegevoegd.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De Raad ziet daarvoor in hoger beroep evenmin aanleiding. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor twijfel aan de vastgestelde beperkingen in de FML van 29 november 2022. Het standpunt van appellant dat de verzekeringsartsen over onvoldoende medische informatie beschikten om zijn psychische klachten per 7 april 2022 te kunnen beoordelen, slaagt niet. Bij de beoordeling is rekening gehouden met informatie van psycholoog M. Krommenhoek van Cirya GGZ van 17 december 2021 en 10 oktober 2022.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De door appellant gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen. Deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, in medisch opzicht, geschikt voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Met deze uitkomst wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.P.A. Elzer