ECLI:NL:CRVB:2025:662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante per 1 juni 2023 na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 1 juni 2023. Appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte, had zich op 9 april 2023 ziekgemeld vanwege rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een ZW-uitkering toe, maar na een medische beoordeling op 1 juni 2023 concludeerde de verzekeringsarts dat appellante geschikt was voor haar laatste werkzaamheden. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering per 1 juni 2023. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde hoger beroep in. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 2 april 2025 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. M.H.J.M. Stassen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad beoordeelde de zaak aan de hand van de medische rapporten en de argumenten van beide partijen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de relevante medische gegevens in haar beoordeling betrokken en er waren geen objectieve afwijkingen gevonden die de rugklachten van appellante konden verklaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.