ECLI:NL:CRVB:2025:62

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
23/2693 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante na auto-ongeluk

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die na een auto-ongeluk een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Het Uwv heeft in eerste instantie vastgesteld dat appellante 32,71% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar is dit percentage verhoogd naar 53,88%. Appellante is het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het Uwv, dat de arbeidsongeschiktheid op 53,88% heeft vastgesteld, in stand gelaten. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen overtuigend is. De Raad heeft ook de proceskostenvergoeding en de vergoeding van wettelijke rente aan appellante toegewezen. De uitspraak is gedaan op 8 januari 2025.

Uitspraak

23/2693 WIA, 24/619 WIA
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 augustus 2023, 22/5238 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan appellante heeft toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,88%.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] hoger beroep ingesteld en een rapport van neuroloog J.U.R. Niewold van 28 augustus 2023 ingediend.
Het Uwv heeft op 22 december 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar, bij de Raad geregistreerd onder nummer 24/619 WIA, genomen. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S. Heijerman, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer. Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv te laten reageren op de aanvullende brief van Niewold van 18 maart 2024.
Het Uwv heeft vervolgens een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2024 ingezonden, waarna appellante heeft gereageerd met een brief van Niewold van 7 juni 2024.
Het Uwv heeft daarop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2024 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 juli 2024 overgelegd.
Desgevraagd hebben partijen niet verzocht op een nadere zitting te worden gehoord. Daarop is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verpleegkundige. Op 14 oktober 2019 heeft zij zich ziekgemeld met klachten ten gevolge van een auto-ongeluk. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een FML van 25 oktober 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 32,71%. Het Uwv heeft bij besluit van 27 oktober 2021 geweigerd appellante met ingang van 11 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 oktober 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een nieuwe FML, gedateerd op 5 september 2022, op te stellen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de maatmanomvang aangepast, deels andere functies geduid en berekend dat appellante 44,02% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 18 oktober 2022 (bestreden besluit 1) is het bezwaar gegrond verklaard en is bepaald dat aan appellante per 11 oktober 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering wordt toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft het verzoek van appellante, om de zitting uit te stellen omdat zij een deskundige wil inschakelen, afgewezen op de grond dat dit verzoek te laat is gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen medisch objectieve gegevens zijn om meer beperkingen of een grotere urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft de arbeidskundige beoordeling gevolgd, omdat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid.
2.1.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het rapport van Niewold op 22 december 2023 een nieuw besluit op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd. Aan bestreden besluit 2 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een nieuwe FML, gedateerd op 7 december 2023, op te stellen waarin meer beperkingen zijn opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie niet langer geschikt geacht maar de overige geduide functies wel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,88% vastgesteld.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met bestreden besluit 2 niet eens. Zij heeft reacties van Niewold van 18 maart 2024 en 27 juni 2024 ingebracht. Niewold is – kort samengevat – van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen had moeten opnemen op de onderdelen persoonlijk en sociaal functioneren en een verdergaande urenbeperking. Appellante was op de datum in geding nog niet in staat goed te functioneren vanwege een depressief toestandsbeeld met angststoornissen en een somatische symptoomstoornis. Deze diagnoses zijn door de behandelende sector gesteld. Met betrekking tot de werktijden acht Niewold vijf dagen per week vier uur per dag (twee uur ’s ochtends en twee uur ’s middags) voor appellante het maximaal haalbare.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zich op het standpunt gesteld dat terecht een WIA-uitkering aan appellante is toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,88%.
Het oordeel van de Raad
4. Met bestreden besluit 2 heeft het Uwv bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank bestreden besluit 1 in stand heeft gelaten, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen. Aangezien bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet komt aan het bezwaar van appellante, wordt gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, dit besluit mede in de beoordeling betrokken.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv is voldoende zorgvuldig geweest en er is geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Met de informatie van de behandelaars is kenbaar rekening gehouden. De grond dat in de FML van 7 december 2023, zoals bijgesteld op 12 juli 2024, onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, slaagt niet. Met alle geobjectiveerde medische beperkingen van appellante is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens de rapporten van 7 december 2023 en 12 juli 2024 in voldoende mate rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de stukken van Niewold van 28 augustus 2023, 18 maart 2024 en 7 juni 2024 beperkingen in de FML aangenomen op de aspecten: 1.8.1 (afleiding door activiteiten van anderen), 3.4 (beschermende middelen), 3.7 (trillingsbelasting), 4.15.1 (hoofdbewegingen maken) en 5.8.1 (hoofd in bepaalde stand houden tijdens werk). Uit de stukken van Niewold blijkt niet dat appellante op de datum in geding, 11 oktober 2021, meer of anders beperkt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een eerder rapport van 5 september 2022 overwogen dat de informatie van GGZ van 24 januari 2022 ziet op recidiverende depressieve episodes, matig in ernst. De grond van Niewold dat op de datum in geding sprake was van vrij ernstige depressiviteit kan niet gevolgd worden, nu de informatie van GGZ dichterbij de datum in geding ligt dan de onderzoeksbevindingen van Niewold. De grond dat blijkens de stukken van Niewold een verdergaande urenbeperking in de FML had moeten worden opgenomen, slaagt evenmin. De verzekeringsarts heeft appellante op 10 oktober 2021 lichamelijk en psychisch onderzocht en anamnese, dagverhaal, informatie van behandelaars en het uitgebreide onderzoek van Ergatis door een neuroloog en psychiater van 26 maart 2021 kenbaar in de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft overwogen dat sprake is van een tijdelijke urenbeperking op basis van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid van ongeveer dertig uur per week. Deze duurbeperking is er uit recuperatie-oogpunt, waarbij appellante tijd nodig heeft om te herstellen. Er is geen sprake meer van een duurbeperking op basis van een verminderde beschikbaarheid. Appellante volgt geen intensieve therapie meer, aldus de verzekeringsarts. Deze door Ergatis aangegeven duurbeperking en een aantal andere beperkingen zijn door de verzekeringsarts grotendeels opgenomen in de FML. De Raad acht de motivering van de verzekeringsartsen overtuigend.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Het Uwv heeft blijkens de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 december 2023 en 26 juli 2024 voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

Proceskosten
5.1.
Omdat het Uwv in hoger beroep een gewijzigd besluit op bezwaar heeft genomen, bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op het nieuwe besluit op bezwaar, met een waarde per punt van € 907,-), in totaal € 4.081,50.
5.2.
Ook komen de kosten van de door appellante ingeschakelde medisch adviseur voor vergoeding in aanmerking tot een bedrag van in totaal € 2.645,37 (€ 1.939,93 + € 440,90 + € 264,54).
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat de door het Uwv aan appellante te vergoeden kosten in totaal € 6.726,87 bedragen.
Schadevergoeding
5.4.
Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de nog na te betalen uitkering wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012. [1]
Griffierecht
5.5.
Ten slotte zal het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 186,- dienen te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 18 oktober 2022 en verklaart het beroep daartegen gegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2023 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 6.726,87;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van wettelijke rente aan appellante zoals vermeld in rechtsoverweging 5.2;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV195.