ECLI:NL:CRVB:2025:614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
24/748 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening en uitbetaling van het persoonsgebonden budget (pgb) door het college van burgemeester en wethouders van Waterland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening en uitbetaling van een persoonsgebonden budget (pgb) door het college van burgemeester en wethouders van Waterland. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij het college op correcte wijze uitvoering heeft gegeven aan eerdere uitspraken van de Raad. De appellant had beroep ingesteld tegen de berekening van het pgb over de periode van 5 februari 2018 tot en met 30 april 2018, na een eerdere uitspraak van de Raad op 27 juni 2023, waarin het college was opgedragen om het pgb opnieuw te berekenen. De Raad oordeelde dat het college de juiste periode had gehanteerd en dat het recht op pgb na 30 april 2018 niet meer bestond. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de besluitvorming over de periode na 30 april 2018 niet onder zijn jurisdictie viel. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan.

Uitspraak

24/748 WMO15-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het beroep in de zaak van
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Waterland (college)
Datum uitspraak: 31 maart 2025
Zitting heeft: D. Hardonk-Prins, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: H. de Brabander
Appellant heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] , bijgestaan door mr. R.S. Pot, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.I. Olivier en T. den Hollander.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Voor een weergave van de eerdere feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 7 april 2021 en 27 juni 2023. [1]
1.2.
Bij de uitspraak van 27 juni 2023 heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 22 april 2022 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, het besluit van 10 april 2018 herroepen voor zover daarbij de maatwerkvoorziening begeleiding individueel is herzien en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2. Het college heeft op 7 december 2023 uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van 27 juni 2023 door het persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel over de periode vanaf 5 februari 2018 tot en met 30 april 2018 te berekenen op een bedrag van € 3.412,08 en dit bedrag aan appellant uit te betalen. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

Het oordeel van de Raad

3. Op uitdrukkelijk verzoek en met instemming van partijen zal de Raad in dit specifieke geval weergeven wat ter zitting is besproken en het beroep – wat daar verder van zij – inhoudelijk beoordelen. Het betoog van appellant dat het recht op pgb door de uitspraak van de Raad van 27 juni 2023 ook na 30 april 2018 is blijven bestaan treft geen doel. Het college heeft op de juiste wijze uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van 27 juni 2023. De Raad stelt vast dat de uitspraak van 27 juni 2023 betrekking heeft op een besluit van 10 april 2018 tot herziening op grond van het bepaalde in artikel 2.3.10, aanhef, en onder b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van een beslissing van 3 januari 2018, waarbij een maatwerkvoorziening was verstrekt voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 april 2018. Het besluit van 10 april 2018 is bij uitspraak van 27 juni 2023 herroepen voor zover daarbij de met de beslissing van 3 januari 2018 verstrekte maatwerkvoorziening begeleiding individueel is herzien. Dit heeft tot gevolg dat recht bleef bestaan op de bij de beslissing van 3 januari 2018 verstrekte maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 april 2018. De besluitvorming over de periode na 30 april 2018 lag niet bij de Raad voor. Dit betekent dat het college het pgb over de juiste periode heeft berekend en uitbetaald.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep – wat daar verder van zij – kan niet slagen.
5. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) H. de Brabander (getekend) D. Hardonk-Prins
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep