ECLI:NL:CRVB:2025:61

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
24/561 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van laattijdige aanvraag en onvoldoende medische informatie

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante stelt dat zij op haar achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen had en daarom als jonggehandicapte moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende medische informatie beschikbaar is om de beperkingen van appellante in de periode van 1984 tot 1989 vast te stellen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 januari 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.B.A. Willering, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Sjoer.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van appellante moet worden beoordeeld aan de hand van het nieuwe toetsingskader uit de Wajong. De Raad volgt de rechtbank in haar conclusie dat er onvoldoende medische gegevens zijn om te concluderen dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had. De door appellante ingebrachte medische informatie biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank kunnen weerleggen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de Wajong-uitkering blijft in stand.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep betekent dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering en dat zij geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Uitspraak

24/561 WAJONG
Datum uitspraak: 8 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2024, 23/2189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op de dag dat zij achttien jaar is geworden (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 november 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1966. Zij heeft met een door het Uwv op 5 oktober 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat er onvoldoende medische informatie beschikbaar is om de aard en de omvang van de arbeidsbeperkingen van appellante op haar achttiende verjaardag te kunnen vaststellen. Met een besluit van 23 februari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 13 april 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft zij het volgende overwogen.
2.2.
De rechtbank stelt voorop dat het toetsingskader uit hoofdstuk 1a van de Wajong
van toepassing is. Vanaf de invoering van de Wet vereenvoudiging Wajong 2020 geldt dat als een aanvraag na 18 december 2020 wordt ingediend door iemand die vóór 1 januari 1980 is geboren, die aanvraag moet worden beoordeeld aan de hand van het nieuwe toetsingskader uit de Wajong (hoofdstuk 1a). Dat geldt dus ook voor appellante. Dit betekent dat, om voor een Wajonguitkering in aanmerking te komen, vast moet komen staan dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaren daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had. Nu er sprake is van een laattijdige aanvraag ligt naar vaste rechtspraak de bewijslast en dus ook het bewijsrisico bij appellante.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 april 2023 toegelicht dat bij appellante op latere leeftijd een bipolaire stoornis en PTSS werden geobjectiveerd, maar dat dat niet betekent dat deze stoornissen ook aanwezig waren op haar achttiende levensjaar. Weliswaar is duidelijk dat appellante een traumatisch jeugd en relaties heeft gehad, maar zij kon voor zichzelf en haar kinderen zorgen. Behandeling en begeleiding werden pas in 1999 ingezet, toen een psychose werd vastgesteld. Over de aard en ernst van haar psychische toestandsbeeld en de beperkingen op haar achttiende verjaardag zijn geen medische gegevens bekend en ook geen bevindingen bij een specialistisch onderzoek. De beschikbare medische stukken bevatten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende medische informatie om de aard en de omvang van de arbeidsbeperkingen van appellante op haar achttiende leeftijd (en vijf jaar daarna) te kunnen vaststellen.
2.4.
Het is de rechtbank duidelijk dat appellante een onveilige jeugd heeft gehad, dat ze in haar jeugd en nadien veel problemen heeft gehad, veel ellende heeft meegemaakt en dat ze traumatische ervaringen heeft die hun sporen hebben nagelaten. De rechtbank volgt echter de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar standpunt dat de beschikbare stukken uit 1986, van de psychiater uit oktober 2018, een behandelplan van Altrecht van 21 april 2021 en een brief van de maatschappelijk werker van 25 mei 2021 geen medisch verifieerbare gegevens bevatten over de medische situatie van appellante op achttienjarige leeftijd en in de periode van vijf jaar daarna. Uit de brief van Altrecht van 21 december 2023 komt naar voren dat appellante al op haar achttiende traumatische ervaringen had die (in retroperspectief bezien) zouden hebben kunnen leiden tot PTSS. Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze brief, óók als wordt uitgegaan van PTSS op achttienjarige leeftijd, onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat appellante toen duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen. Het Uwv heeft de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering terecht afgewezen.
Standpunten van partijen
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat haar medische situatie ten tijde van haar achttiende verjaardag wel met zekerheid en medische feiten onderbouwd kan worden. De in 1999 vastgesteld bipolaire stoornis en de PTSS waren ook aanwezig op haar achttiende verjaardag. Het is enkel niet eerder vastgesteld omdat appellante zich niet eerder liet behandelen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in hoger beroep een brief van 14 september 2023 van psychiater L. Binnerts ingebracht. Daaruit blijkt volgens appellante dat bij haar sprake is van PTTS bij kinderen van zes jaar en jonger, waarmee vast komt te staan dat zij voor haar achttiende verjaardag al forse beperkingen had.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De Raad stelt met de rechtbank vast dat de Wajong-aanvraag van appellante beoordeeld moet worden aan de hand van de criteria uit hoofdstuk 1a van de Wajong. Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1 van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
In geschil is of het Uwv terecht stelt dat niet kan worden vastgesteld dat appellante op [geboortedatum] 1984 (toen zij achttien jaar werd) en in de vijf jaar daarna geen arbeidsvermogen had.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de beroepsgronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De door appellante in hoger beroep ingebrachte brief van psychiater Binnerts van 14 september 2023 geeft de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat er onvoldoende medische informatie is om de beperkingen van appellante in de periode 1984 tot 1989 vast te stellen, laat staan dat die beperkingen toen al als duurzaam waren. In de brief van psychiater Binnerts staat dat (in 2018) de diagnose ‘309.81A Posttraumatische stressstoornis (incl. de PTSS bij kinderen van zes jaar en jonger)’ is gesteld. Als bij appellante in 1984 sprake was van PTSS en daaruit voortvloeiende klachten, dan betekent dit niet dat er ook beperkingen voor arbeid kunnen worden vastgesteld. Met het Uwv en de rechtbank ziet ook de Raad wel dat appellante op en rond haar achttiende verjaardag veel psychische problemen en klachten had, maar er zijn geen medische gegevens waaruit kan worden afgeleid dat zij daardoor in het geheel geen arbeidsvermogen had. Dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn over de gezondheidssituatie en daaruit voortvloeiende beperkingen van appellante in de periode 1984 -1989 komt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, voor risico van appellante.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat appellante van [geboortedatum] 1984 tot [geboortedatum] 1989 geen arbeidsvermogen had en dat zij daarom geen jonggehandicapte is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Geurtsen