ECLI:NL:CRVB:2025:60
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de Wajong-uitkering en waarschuwing wegens schending van de inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 2 juli 2012 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering per 1 februari 2021 te schorsen. Dit besluit was gebaseerd op het vermoeden dat appellant in het buitenland verbleef zonder dit te melden aan het Uwv. Het Uwv had op 10 februari 2021 vastgesteld dat appellant al enige tijd in het buitenland verbleef, wat leidde tot de schorsing van zijn uitkering en een waarschuwing wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 13 november 2024 is appellant niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden, waaronder een onderzoeksrapport van de handhaving inspectie. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten tot schorsing van de uitkering, omdat appellant geen duidelijkheid had gegeven over zijn verblijfplaats. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat het Uwv op basis van het onderzoeksrapport een gegrond vermoeden kon hebben dat appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat zijn beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht door uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.