In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv per 15 februari 2022, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.I. Bal, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I. Smit. Tijdens de zittingen is er aandacht besteed aan de medische en arbeidskundige onderbouwing van de beslissing van het Uwv. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.535,- bedragen, en moet het Uwv het griffierecht vergoeden.