ECLI:NL:CRVB:2025:567
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als banketbakker en schoonmaker werkte, heeft zich ziekgemeld met gezondheidsklachten en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De medische en arbeidskundige onderbouwing van het Uwv wordt als voldoende beschouwd. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant en dat er geen aanleiding is voor een deskundige. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.