ECLI:NL:CRVB:2025:565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1772 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de geschiktheid van geduide functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uwv op 64,53% per 29 november 2022. Appellant, die voorheen als schoonmaker werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische klachten en betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Hij stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan de door het Uwv geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 februari 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Spek, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal. De Raad oordeelt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de geduide functies passend zijn voor appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv, en dat appellant niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1772 WIA
Datum uitspraak: 10 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2024, 23/8036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 29 november 2022 terecht heeft vastgesteld op 64,53%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A. Spek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaker voor gemiddeld 49,79 uur per week. Op 6 januari 2020 heeft appellant zich, vanuit een situatie van werkloosheid, ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant bij het Uwv een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft. De verzekeringsarts heeft daartoe op 29 november 2022 twee Functionele Mogelijkheden lijsten (FML) opgesteld, geldig vanaf 3 januari 2022 en 28 november 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage per 3 januari 2022 vastgesteld op 80 tot 100%, vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 29 november 2022 berekend van 64,53%. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 3 januari 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Het Uwv heeft bij primaire besluiten van 13 januari 2023, 17 januari 2023, 19 januari 2023, 25 januari 2023, 24 maart 2023 aan appellant per 29 november 2022 uiteindelijk een WGAvervolguitkering toegekend omdat hij 64,53% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Appellant houdt tot en met 1 december 2024 recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,53%. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen afdoende gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden waaronder geen benutbare mogelijkheden worden aangenomen zoals deze voortvloeien uit artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit. De rechtbank acht het niet onjuist dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierbij het dagverhaal van appellant heeft laten meewegen, waaruit geen volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren blijkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op heldere wijze heeft gemotiveerd dat appellant met de beperkingen die in de FML van 29 november 2022 zijn vastgelegd, niet tekort is gedaan. Het gaat daarbij om psychische klachten (depressie en PTSS) met matige symptomen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan verder worden afgeleid dat ook rekening is gehouden met de minder goede coping die appellant heeft als gevolg van zijn beneden gemiddelde intelligentie. In de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden zijn diverse beperkingen vastgelegd. Appellant is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Er gelden ook beperkingen voor werk zonder verhoogd risico, het hanteren van emotionele problemen van anderen, het omgaan met conflicten, samenwerken en beroepsmatig vervoer. Verder is appellant aangewezen op werk waarin doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereist is en waarin doorgaans weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. Ook is hij aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Er geldt verder een medische urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, waarbij appellant is aangewezen op regelmatige werktijden zonder nachtdiensten. De rechtbank heeft overwogen dat appellant zijn claim dat hij op psychisch gebied beperkter is, in beroep niet nader heeft onderbouwd met specifieke medische informatie van zijn behandelaars. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 25 oktober 2023 voldoende heeft uitgelegd waarom de functies geschikt zijn voor appellant. Dit geldt ook voor de functie huishoudelijke medewerker gebouwen. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dat zij over de geschiktheid van deze functie (uitgebreid) overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft uit de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afgeleid dat de kans dat appellant bij het vervullen van deze functie geconfronteerd wordt met traumatische zaken minimaal is. De werkzaamheden vinden namelijk niet plaats in operatiekamers of patiëntenkamers. Daarbij komt dat mocht een bloedvlek worden aangetroffen, dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen ontoelaatbare overschrijding geeft. De rechtbank heeft ook geen aanwijzingen gezien voor het standpunt van appellant dat de functie inpakker niet passend is voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat het samenwerken met collega’s in deze functie de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Daarbij heeft zij op de eerste plaats in aanmerking genomen dat appellant wel kan samenwerken als daarbij sprake is van een eigen van tevoren afgebakende taak. Enige samenwerking komt in de functie voor, maar het gaat om zeer eenvoudig, gestructureerd en routinematig werk, waarin overleg over de werkverdeling dan wel werkplekbezetting nodig is. Er is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep sprake van een eigen afgebakende taak, waarbij geen dan wel slechts een minimale persoonlijke invulling van de functie aan de orde is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is omdat gesteld moet worden dat hij minimaal zelfstandig functioneert. Appellant heeft hulp nodig bij zijn administratie en staat al vele jaren onder beschermingsbewind. De psychische stoornis in combinatie met de vastgestelde beneden gemiddelde intelligentie van appellant dient als ernstig te worden gekwalificeerd. Bovendien is appellant analfabeet. Appellant heeft gewezen op de Standaard duurbelastbaarheid in Arbeid. Daarin wordt een aantal aspecten genoemd die van invloed zijn op de perceptie en cognitie van het eigen onvermogen van appellant. De aspecten “negatief zelfbeeld” en “sociale factoren (zieke kinderen, schulden, relatieproblemen)” zijn op hem van toepassing. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft appellant opgemerkt dat de rechtbank ten onrechte de functie huishoudelijk medewerker gebouwen passend acht omdat de kans op een traumatische ervaring minimaal is. Nu de kans wel aanwezig is, en gelet op de oorzaak van de PTSS had deze functie niet passend mogen worden bevonden. Dat geldt ook voor de functie inpakker, gelet op het aspect samenwerken. Zowel ter onderbouwing van de verzekeringsgeneeskundige als van de arbeidskundige gronden van het hoger beroep is nog gewezen op het journaal van de huisarts.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden en of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat geen aanknopingspunten aanwezig zijn om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 september 2023 overtuigend gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Appellant is daarom belastbaar indien rekening wordt gehouden met de beperkingen in de FML. De verwijzing door appellant naar de Standaard duurbelastbaarheid in Arbeid maakt dat niet anders. De verzekeringsartsen hebben met toepassing van de Standaard duurbelastbaarheid een urenbeperking van maximaal 4 uur per dag en voor maximaal 20 uren per week, vastgelegd. Appellant is aangewezen op regelmatige werktijden. Er zijn ook beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De medische onderzoeksresultaten kunnen deze conclusies dragen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht waaruit anders zou kunnen blijken. Met de beperkingen in de FML van 29 november 2022 is appellant niet tekort gedaan.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 oktober 2023 toegelicht dat de functie algemeen medewerker schoonmaak – AFD (SBC-code 111334) die (ook) wordt verricht in een ziekenhuis – met de verzekeringsarts bezwaar en beroep is besproken en akkoord is bevonden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dat rapport ook inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de functie van inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) ook voor appellant geschikt is, omdat hij wel kan samenwerken, mits met een eigen van tevoren afgebakende taak. De in hoger beroep herhaalde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 29 november 2022 terecht heeft vastgesteld op 64,53%.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S.P.A. Elzer