ECLI:NL:CRVB:2025:559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
24/1212 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 22 augustus 2022. Appellant, die voorheen als verkoopadviseur werkte, heeft zich ziekgemeld met zowel lichamelijke als psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant 29,09% arbeidsongeschikt is, wat onder de vereiste 35% ligt voor toekenning van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 27 februari 2025 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.M.C.M. Levels. De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) die door het Uwv is opgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de beslissing van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen.

Uitspraak

24/1212 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 april 2024, 23/694 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 april 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellant per 22 augustus 2022 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld en de grond van beroep ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 februari 2025. Voor appellant is verschenen mr. Theeuwen-Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als verkoopadviseur bij een autobedrijf voor 40,76 uur per week. Op 24 augustus 2020 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische gezondheidsklachten. Nadat appellant bij het Uwv een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 oktober 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, maar wel in staat is tot het verrichten van een drietal voorbeeldfuncties. Berekend is dat appellant 29,09% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 10 oktober 2022 geweigerd appellant met ingang van 22 augustus 2022 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er aanleiding is om extra beperkingen aan te nemen en deze beperkingen vastgelegd in de FML van 27 januari 2023. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat alle geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor appellant en het arbeidsongeschiktheidspercentage daarom ongewijzigd vastgesteld op 29,09%. Het Uwv heeft bij besluit van 17 maart 2023 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, zodat terecht een FML is opgesteld. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de inzichtelijk gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rapporten van de bedrijfsarts vormen voor de rechtbank geen grond voor de conclusie dat de FML onjuist is vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De bedrijfsarts heeft in het kader van de Participatiewet gerapporteerd over eisers re-integratie en heeft niet geadviseerd in het kader van de vaststelling van (de mate van) arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant te boven gaan.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is gelet op (de combinatie van) zijn fysieke klachten (als gevolg van suikerziekte) en zijn mentale klachten (depressieve klachten, spanningsklachten, angsten, aanpassingsstoornis en slaapproblemen) sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst appellant naar informatie van de bedrijfsarts, waarmee in ieder geval twijfel is gezaaid aan de medische beoordeling door het Uwv. Onder verwijzing naar het beginsel van equality of arms verzoekt appellant de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen. Subsidiair stelt appellant zich op het standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat en dat de FML geen recht doet aan zijn medische situatie. Er dienen ruimere beperkingen te worden aangenomen, inclusief een urenbeperking.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
Medische beoordeling
4.3.
In hoger beroep heeft appellant een brief van 26 januari 2025 van bedrijfsarts H.A.R. Langenhorst ingediend. Hieruit komt naar voren dat de bedrijfsarts appellant heeft gezien op het spreekuur van 20 oktober 2023 en daarna op het spreekuur van 4 december 2023. Gelet hierop heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat hij alleen iets kan zeggen over de situatie van appellant tussen 20 oktober 2023 en december 2023, te weten meer dan een jaar na de datum in geding van 22 augustus 2022. Alleen al hierom kan aan deze brief van de bedrijfsarts niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Bovendien behelst de brief inhoudelijk geen nieuwe informatie ten opzichte van de al in beroep ingediende informatie van dezelfde bedrijfsarts, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden.
4.4.
Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, in zijn uitspraak van 23 januari 2023 [1] , brengt het arrest Korošec [2] niet mee dat, als er gebruikgemaakt is van de mogelijkheid stukken uit de behandelend sector in te brengen, het beginsel van equality of arms is geschonden door het enkele feit dat door betrokkene (mede vanwege het ontbreken van financiële middelen) niet zelf een contraexpertise is ingebracht. Uit het arrest Korošec volgt verder niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms zou zijn gehouden een medische deskundige te benoemen in een situatie als hier aan de orde, waarin een verzekeringsarts bezwaar en beroep alle beschikbare informatie bij de beoordeling heeft betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding is om op die grond een deskundige te benoemen. De vraag of appellant financieel in staat is een contraexpertise te laten opstellen, kan daarom buiten beschouwing blijven. Omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat ook op deze grond geen aanleiding een deskundige te benoemen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

1.CRvB 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157.
2.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.