ECLI:NL:CRVB:2025:539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/1630 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 8 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke beperkingen appellante heeft en waarom er geen aanleiding is om met meer beperkingen rekening te houden. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de Raad onderschrijft deze overwegingen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/1630 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
5 juni 2024, 24/121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 8 maart 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. U. Özcan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 20 februari 2025. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerkster en kassière voor gemiddeld 34,48 uur per week. Zij heeft zich op 11 juni 2018 ziekgemeld wegens zwangerschap- en bevallingsklachten. Van 13 juni 2018 tot 2 november 2018 heeft zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Zij is vervolgens ziek uit dienst getreden. Appellante heeft zich daarna met ingang van 4 november 2018 opnieuw ziekgemeld wegens toegenomen lichamelijke klachten als gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Het Uwv heeft haar vervolgens met ingang van 5 november 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling is de
ZW-uitkering met ingang van 17 oktober 2019 beëindigd. Het tegen deze beslissing gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 mei 2020 ongegrond verklaard. Het hiertegen bij de rechtbank ingestelde beroep is in de uitspraak van 24 maart 2021 (20/3012) door de rechtbank Rotterdam ongegrond verklaard.
1.2.
Op 10 maart 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Zij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van
8 juli 2022 geweigerd appellante met ingang van 8 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld had van de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en heeft het dossier bestudeerd. Daarbij heeft de rechtbank verder in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog op 27 november 2023 informatie heeft opgevraagd bij de huisarts, waarop niet is gereageerd. Ook het niet opvragen van informatie bij de psycholoog, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Appellante heeft namelijk tijdens de hoorzitting aangegeven dat recentelijk een postnatale depressie in aansluiting op een recente zwangerschap en bevalling (13 oktober 2023) is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat dit een ontwikkeling betreft na datum in geding. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsartsen navolgbaar gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 november 2023 in voldoende mate toegelicht waarom bepaalde beperkingen al dan niet zijn aangenomen. Uit het CBBS blijkt wanneer een beperking wel en wanneer niet wordt aangenomen. Het is van de verzekeringsartsen niet te verwachten dat zij op ieder punt gedetailleerd ingaan waarom elke beperking wel of niet wordt aangenomen. De verzekeringsartsen hebben op basis van hun eigen onderzoeksbevindingen – welke uitgebreid zijn gemotiveerd in de rapporten – en de medische informatie in het dossier de FML opgesteld.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 november 2023
onderbouwd waarom er geen aanleiding bestaat om een volledige arbeidsongeschiktheid aan
te nemen. Er is geen ernstige psychische stoornis met verlies van psychische
zelfredzaamheid, het was niet te voorzien dat de aanwezige mogelijkheden binnen drie
maanden zouden veranderen/verdwijnen en er was geen sprake van een sterk wisselende
belastbaarheid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de primaire
verzekeringsarts dan ook terecht een FML ingevuld. In die FML zijn terecht geen ernstige beperkingen vastgesteld. Het eigen onderzoek van de primaire verzekeringsarts gaf daarvoor geen aanleiding, er waren geen aanwijzingen voor een ernstige depressie, angststoornis of andere ernstige pathologie. Appellante kon haar verhaal goed doen, hield de aandacht goed vast en ook anderszins waren er geen aanwijzingen voor een beperkte score op de eerste items van de rubriek persoonlijk functioneren (vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren). Aanwijzingen voor verdergaande beperkingen zijn ook niet gebleken uit de later ontvangen informatie van de huisarts en kunnen, met de kennis van nu, ook niet worden afgeleid uit het beloop na de datum in geding. Alles overziend heeft de primaire verzekeringsarts volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht slechts een licht beperkte psychische belastbaarheid aangenomen. De vastgestelde beperkingen en mogelijkheden waren een logisch gevolg van de medisch objectieve beperkingen van het onderzoek.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee
inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd welke beperkingen appellante heeft en waarom
niet met meer beperkingen rekening moet worden gehouden. Wat appellante in beroep aanvoert is voor de rechtbank onvoldoende om aan de juistheid van medische beoordeling te
twijfelen. Appellante heeft in beroep onvoldoende onderbouwd waarom de conclusies van de
verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn. Zij heeft volstaan met de opmerking
dat haar beperkingen (nog steeds) worden onderschat en heeft herhaald wat zij in bezwaar
heeft aangevoerd over haar beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daar in
het rapport van 27 november 2023 al gemotiveerd op ingegaan. Verder heeft de rechtbank opgemerkt dat de diagnose postnatale depressie in verband met een recente zwangerschap en
bevalling volgens appellante na de datum in geding is gesteld. Appellante heeft geen medische informatie van haar psycholoog ingediend, waaruit zou kunnen volgen dat de met die diagnose samenhangende klachten ook al rond de datum in geding speelden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat zij medische documenten heeft laten zien aan de verzekeringsarts, waaruit blijkt dat de klachten die samenhangen met de postnatale depressie stammen van voor de geboorte van haar jongste zoon. Deze informatie is daarom relevant bij de beoordeling van de datum in geding.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het Uwv de aanvraag van appellante op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
4.3.
De stelling van appellante dat de klachten die samenhangen met de postnatale depressie stammen van voor de geboorte van haar jongste zoon en daarmee relevant zijn voor de beoordeling op de datum in geding volgt de Raad niet. Appellante heeft deze stelling in het geheel niet onderbouwd. Zij heeft ook niet geconcretiseerd uit welke medische documenten, waarvan zij stelt deze aan de verzekeringsarts te hebben getoond, dit zou volgen. Bovendien heeft ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 27 november 2023 geconcludeerd dat de recente vaststelling van mogelijk een postnatale depressie in aansluiting op een recente zwangerschap en bevalling (13 oktober 2023) een ontwikkeling betreft die ruim na de datum in geding ligt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S. Pouw