ECLI:NL:CRVB:2025:538

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/1624 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 31 december 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 februari 2025, waarbij appellante en haar gemachtigde niet aanwezig waren. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de door het Uwv geselecteerde functies binnen haar belastbaarheid vallen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Het verzoek van appellante om schadevergoeding wordt afgewezen, en zij krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/1624 WIA
Datum uitspraak: 3 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 juni 2024, 23/1307 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek tot veroordeling van vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 31 december 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 februari 2025. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker B bij Werkvoorzieningsschap Aanvullende Arbeid voor gemiddeld 30,11 uur per week. Op 9 december 2019 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke klachten: rugklachten, daarna rechterschouderklachten en later linkerarmklachten. Appellante is bekend met een bradycardie, waarvoor zij een pacemaker heeft. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 5 januari 2023 geweigerd appellante met ingang van 31 december 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 13 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellante gezien op haar spreekuur. Tijdens het spreekuur is het dagverhaal uitgevraagd. Zij heeft over haar bevindingen inzichtelijk gerapporteerd en geconcludeerd dat per einde wachttijd sprake is van beperkingen ten opzichte van het normaal functioneren. De beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een FML van 20 december 2022. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en de beschikbare medische informatie betrokken in zijn beoordeling. Hij komt niet tot een ander medisch oordeel.
2.2.
In het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip zoals dat naar vaste rechtspraak dient te worden uitgelegd, heeft de rechtbank opgemerkt dat de door appellante subjectief ervaren klachten en beperkingen niet kunnen worden aanvaard als een toereikende grondslag om de juistheid van de voor haar vastgestelde belastbaarheid in twijfel te trekken.
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn gemotiveerde conclusies. Alle medische informatie van VieCuri, Het Rughuis en van de orthopedisch chirurg is op een kenbare wijze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken en benoemd. Hij heeft gerapporteerd dat er geen aanwijzingen zijn voor wezenlijke hiaten in de FML. Verder heeft hij inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medische problematiek is die een duurbeperking in arbeid zou kunnen motiveren. Voor zover appellante meer beperkingen heeft geclaimd, heeft de rechtbank vastgesteld dat zij geen stukken heeft ingebracht op grond waarvan die beperkingen ook door het Uwv aangenomen kunnen worden. De rechtbank heeft dus geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellante, zoals die zijn vastgelegd in de FML van 20 december 2022 niet correct zijn vastgesteld.
2.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 20 december 2022 is er geen aanleiding voor het oordeel dat de door het Uwv geselecteerde voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellante te boven gaan. Op basis van de inkomsten die appellante met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het Uwv een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen deze berekening geen gronden naar voren gebracht.
2.5.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het Uwv terecht deze uitkering geweigerd per 31 december 2022.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft herhaald dat het onderzoek van het Uwv onvolledig en onvoldoende is geweest. Er heeft ten onrechte geen fysiek onderzoek in bezwaar plaatsgevonden en er is onvoldoende rekening gehouden met het dagverhaal. Appellante heeft herhaald dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar. Zij verzoekt om inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Appellante heeft ten slotte verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.3.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.4.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.5.
Nu er geen twijfel is aan de juistheid van het standpunt van het Uwv is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zoals door appellante verzocht.

Conclusie en gevolgen

5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. In het voorgaande ligt besloten, dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S. Pouw