ECLI:NL:CRVB:2025:531
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv per 21 januari 2020. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen en dat zij recht heeft op een ZW-uitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad volgt de argumenten van het Uwv en de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De Raad concludeert dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor de beëindiging van de uitkering. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank kan weerleggen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante en haar advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het Uwv. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en oordeelt dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.