ECLI:NL:CRVB:2025:521
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een woonvoorziening (traplift) door het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht
In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht terecht heeft geweigerd appellant een woonvoorziening, in de vorm van een traplift van de eerste naar de tweede verdieping, te verstrekken. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die oordeelde dat de weigering terecht was. De Raad betrekt hierbij een vaststellingsovereenkomst die appellant en het college eerder hebben gesloten, waarin is afgesproken dat appellant gedurende zeven jaar geen aanspraak kan maken op verdere woningaanpassingen bij gelijkblijvende omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de traplift niet valt onder de elementaire functies van de woning, zoals bedoeld in de wetgeving, en dat het college appellant aan de overeenkomst mocht houden. Appellant, die rolstoelafhankelijk is, had eerder een bedrag van € 30.000,- ontvangen voor noodzakelijke aanpassingen aan zijn woning, maar de rechtbank oordeelde dat de traplift naar de zolder niet onder deze overeenkomst viel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak bevestigt dat het college de aanvraag voor de traplift mocht afwijzen, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.