ECLI:NL:CRVB:2025:510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
23/1117 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand wegens niet overleggen bankafschriften

In deze zaak gaat het om het buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand van appellant. Het college van burgemeester en wethouders van Deventer heeft dit besluit genomen omdat appellant niet de door het college gevraagde bankafschriften heeft ingeleverd. Appellant stelt zich op het standpunt dat het college geen goede reden had om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat alle gegevens bekend waren bij het college en omdat hij niet over de gevraagde bankafschriften kon beschikken. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd.

Het procesverloop begon met een aanvraag om bijstand op 1 april 2019, die door het college werd afgewezen. Appellant diende op 30 augustus 2021 opnieuw een aanvraag in, maar reageerde niet op verzoeken om aanvullende bewijsstukken, waaronder bankafschriften. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op 30 september 2021, wat later door de rechtbank werd bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat was de gevraagde bankafschriften te overleggen, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de bankafschriften kon beschikken.

De Raad concludeert dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verzoeken om informatie die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

23/1117 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 april 2023, 22/208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)
Datum uitspraak: 24 maart 2025

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het om het buiten behandeling stellen van een aanvraag om bijstand van appellant. Het college heeft dit besluit genomen – onder meer – omdat appellant niet de door het college gevraagde bankafschriften heeft ingeleverd. Appellant stelt zich op het standpunt dat het college geen goede reden had om de aanvraag buiten behandeling te stellen omdat alle gegevens bekend waren bij het college en omdat hij niet over de gevraagde bankafschriften kon beschikken. Appellant krijgt geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 23/1903 PW plaatsgehad op 10 februari 2025. Voor appellant is verschenen mr. Kobossen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Ichoh, advocaat. In de zaak 23/1903 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 1 april 2019 een aanvraag ingediend om bijstand op grond van de Participatiewet. Het college heeft deze aanvraag afgewezen met als reden dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Deze afwijzing is onderwerp van geschil in zaak 23/1903 PW.
1.2.
Appellant heeft op 30 augustus 2021 opnieuw een aanvraag om bijstand ingediend.
1.3.
Met een brief van 8 september 2021 heeft het college appellant gevraagd om uiterlijk op 17 september 2021 bewijsstukken aan te leveren om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. Het gaat onder andere om bankafschriften van al zijn rekeningen vanaf 1 april 2019 en objectieve en verifieerbare gegevens over hoe appellant de afgelopen periode in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Appellant heeft hierop niet gereageerd.
1.4.
Met een brief van 20 september 2021 heeft het college appellant de mogelijkheid geboden om de eerder gevraagde stukken alsnog aan te leveren en hem daarvoor een hersteltermijn van een week gegeven. Het college heeft appellant er daarbij op gewezen dat als hij geen of onvolledig gehoor zou geven aan het verzoek, de aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. Ook hierop heeft appellant niet gereageerd.
1.5.
Met een besluit van 30 september 2021 heeft het college met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld, omdat niets van appellant was ontvangen.
1.6.
Het college heeft met een besluit van 27 december 2021 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 30 september 2021 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de gevraagde gegevens relevant zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand, dat appellant deze gegevens niet heeft overgelegd, dat het college daarom bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 30 augustus 2021 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Een bijstandverlenende instantie, zoals het college, kan besluiten een aanvraag om bijstand niet te behandelen als de gegevens en stukken die de aanvrager heeft verstrekt onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen. Maar dan moet de aanvrager wel eerst de gelegenheid hebben gehad om de aanvraag binnen een door de bijstandverlenende instantie gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Niet in geschil is dat in ieder geval de gevraagde bankafschriften van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Vaststaat dat appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn de in de brief van 8 september 2021 gevraagde bankafschriften heeft overgelegd.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het college steeds dezelfde vragen stelt en de antwoorden daarop al weet. Voor zover appellant hiermee heeft willen aanvoeren dat het college al beschikte over de gevraagde bankafschriften, slaagt deze beroepsgrond niet. Het college heeft de stelling van appellant namelijk betwist en appellant heeft die op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet over de gevraagde bankafschriften kon beschikken, omdat onduidelijk is of zijn bankrekening nog bestaat en als dat zo is, dat hij dan niet aan bankafschriften kan komen, omdat hij geen computer heeft. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4.4.1.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was de gevraagde bankafschriften over te leggen. Hij heeft op de aanvraag van 30 augustus 2021 zowel bij de vraag om bankrekening(en) in te vullen als bij de vraag op welk bankrekeningnummer een eventuele betaling van de bijstandsuitkering overgemaakt moet worden een bankrekeningnummer ingevuld. Appellant heeft wel gesteld dat dit geen bestaand rekeningnummer (meer) is, maar heeft die stelling niet toegelicht en ook niet onderbouwd. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om binnen de hersteltermijn toegang of inzage in de bankafschriften van dit bankrekeningnummer te verkrijgen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Uit 4.3 en 4.4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag van 30 augustus 2021 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en D.H. Harbers als leden, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:2, tweede lid
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
[…]
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.