ECLI:NL:CRVB:2025:507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
22/2707 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na gewijzigde beslissing op bezwaar door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uwv. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering per 1 januari 2021 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Echter, op 27 juli 2023 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard. Hierdoor heeft appellante recht op een WIA-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 63,51%.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante zich kan verenigen met deze gewijzigde beslissing, waardoor zij geen procesbelang meer heeft bij het hoger beroep tegen de eerdere beslissing van het Uwv. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad heeft daarnaast het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 6.616,25 bedragen, inclusief griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22/2707 WIA
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2022, 21/4247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scheermeijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
De Raad heeft het onderzoek heropend en vragen aan het Uwv gesteld.
Het Uwv heeft op 27 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met het besluit van 22 oktober 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 1 januari 2021 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 30 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Het Uwv heeft op 27 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarin heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2020 alsnog gegrond verklaard, en heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 1 januari 2021 recht heeft op een WIAuitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,51%. Het besluit van 27 juli 2023 komt in de plaats van het bestreden besluit. Uit de reacties van 29 september 2023, 3 april 2024 en 27 november 2024 blijkt dat appellante zich kan verenigen met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 juli 2023. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, wordt dit besluit dan ook niet in het geding betrokken.
4. Aangezien het Uwv het besluit van 30 juni 2021 heeft gewijzigd en appellante zich daarmee kan verenigen, heeft zij geen belang meer bij een oordeel over dat besluit. Het hoger beroep moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.1.
De kosten voor verleende rechtsbijstand worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.294,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,-), € 907,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de reactie op de nieuwe beslissing op bezwaar, met een waarde per punt van € 907,-). In totaal is dit een bedrag van € 4.468,50.
5.2.
Ook de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met het inschakelen van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van die kosten wordt, op basis van de factuur van 19 januari 2022, vastgesteld op € 2.147,75. De hoogte van dit bedrag is door het Uwv niet bestreden.
5.3.
In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding daarmee € 6.616,25.
6. Ook moet het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 6.616,25,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 185,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F. de Moor