ECLI:NL:CRVB:2025:502

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
24/1389 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA- en ZW-uitkering aan appellant na beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 9 mei 2022 een WIA-uitkering en per 12 januari 2023 een ZW-uitkering toe te kennen. Appellant heeft zich op 11 mei 2020 ziekgemeld met psychische klachten en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na onderzoek door artsen van het Uwv is vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten van het Uwv in separate uitspraken van 26 april 2024 ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraken en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de hoger beroepen behandeld en geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Er zijn geen aanwijzingen dat de belastbaarheid van appellant op 12 januari 2023 is gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en laat de weigering van de uitkeringen in stand.

Uitspraak

24/1389 WIA, 24/1390 ZW
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2024, 23/1102 en 23/1826 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaken over de vraag of het Uwv aan appellant terecht per 9 mei 2022 geen WIA-uitkering en per 12 januari 2023 geen ZW-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.H.J. van Gerven, advocaat, hoger beroepen ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. Van Gerven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als monteur voor 38 uur per week. Op 11 mei 2020 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Nadat appellant bij het Uwv een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 juni 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 juli 2022 geweigerd appellant met ingang van 9 mei 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 9 maart 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen aangenomen in de FML van 3 maart 2023 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat vier functies passend blijven voor appellant.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 9 mei 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 12 januari 2023 opnieuw ziekgemeld. In verband hiermee heeft hij op 11 april 2023 het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant per 12 januari 2023 geschikt geacht voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij besluit van 26 april 2023 heeft het Uwv aan appellant geweigerd per 12 januari 2023 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 20 juni 2023 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraken van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten, in separate uitspraken van 26 april 2024, ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten 1 en 2 in stand gelaten.
2.2.
In de aangevallen uitspraak 1 (23/1102) is, samengevat, geoordeeld dat het onderzoek op grond van de Wet WIA voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv verrichte inschatting van de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant op de datum in geding zelfstandig functioneerde in zijn dagelijks leven en dat er dan ook geen aanleiding is om hiervoor beperkingen op te nemen, zoals de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts J.W.H.J Verzijden wel heeft gedaan. Verzijden heeft niet gemotiveerd of onderbouwd waarom hij deze beperkingen nodig vindt. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat er geen reden is om beperkingen aan te nemen voor blootstelling aan prikkels omdat hier voldoende aan wordt tegemoetgekomen door het samenstel van de beperkingen en voorwaarden zoals opgenomen in de FML. Ook uit het dagverhaal van appellant blijkt dat verdergaande beperkingen voor blootstelling aan prikkels niet nodig zijn. Appellant voldoet niet aan de criteria die zijn opgenomen in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (Standaard). Appellant heeft geen stoornis in de energiehuishouding, er is geen sprake van een verminderde beschikbaarheid vanwege intensieve therapie en er is evenmin reden om een urenbeperking aan te nemen uit preventief oogpunt, omdat fulltime werken niet leidt tot schade aan de gezondheid. De door appellant ingeschakelde deskundigen hebben weliswaar gesteld dat een urenbeperking noodzakelijk is, maar dit niet onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook afdoende toegelicht dat inherent aan de aandoening van appellant is dat hij niet goed met stress of veranderingen in zijn leven kan omgaan. Voor deze aandoening zijn al beperkingen aangenomen en deze beperkingen worden door de stress die appellant van de procedures ervaart niet anders. Er is dus geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in bezwaar afdoende heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestond in overleg te treden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak 2 (23/1826) over de weigering van het Uwv om aan appellant een ZW-uitkering toe te kennen, kort gezegd, geoordeeld dat de (verzekerings)artsen van het Uwv terecht hebben geconcludeerd dat er op medische gronden onvoldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant gewijzigd is ten opzicht van de eerder verrichte WIA-beoordeling.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraken aangevoerd dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen. Onder meer had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Appellant heeft daarbij verwezen naar de door hem in bezwaar en beroep overgelegde stukken en hij heeft in hoger beroep daartoe een rapport van VerzuimConsult overgelegd. Uit dit rapport volgt ook dat er inconsistenties en onvolledigheden bestaan in de medische en arbeidsdeskundige beoordelingen. Er is een onvolledige vertaling van de beperkingen naar de FML geweest en de totaalbelasting van de functies is onvoldoende in acht genomen. Het onderzoek door het Uwv is onzorgvuldig geweest. Appellant heeft verder aangevoerd dat de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Verzijden anders dan de rechtbank heeft overwogen wel voldoende heeft onderbouwd waarom meer beperkingen moeten worden aangenomen. Verzijden heeft aangegeven dat dit volgt uit de ernst van de aandoening en uit het schrijven van de behandelaar van appellant. Onder meer voor de spanningsklachten in combinatie met autisme had ook een beperking in de FML moeten worden opgenomen. Voor de arbeidskundige gronden heeft appellant verwezen naar het rapport van VerzuimConsult van 13 september 2024.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in de hoger beroepen heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over de weigering van de WIA- en ZW-uitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat de hoger beroepen niet slagen.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.3.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIAbeoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet weer is gaan werken en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022 [1] . Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een weigering van een ZWuitkering niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIAbeoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.4.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de arts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIAbeoordeling op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
Medische beoordeling op grond van de Wet WIA
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid en beperkingen. De beroepsgrond dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en de beperkingen zijn onderschat, slaagt niet.
4.6.
De Raad onderschrijft het in aangevallen uitspraak 1 neergelegde oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Met het rapport van 28 december 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd gereageerd op de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts Verzijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat in bezwaar is onderkend dat appellant veel externe structuur nodig heeft en afdoende toegelicht dat in de FML de autismekenmerken van appellant voldoende zijn gewaardeerd, enerzijds door appellant in de FML een overmaat aan structuur, duidelijkheid, routine en vaste, bekende werkwijzen te bieden, anderzijds door appellant sterk te ontzien in sociale interactie/communicatie. Nog daargelaten dat appellant niet voldoet aan de in de Standaard opgenomen criteria om een urenbeperking aan te nemen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook om die reden geen aanleiding gezien voor een urenbeperking. Daarnaast bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant niet beperkt is voor auditieve en visuele prikkels. Daarbij is ook van belang dat uit het Verslag Autisme Onderzoek van maart/april 2023 volgt dat appellant geen oordoppen gebruikt en dat hij geen klachten zegt te ervaren van de hoeveelheid licht. Hij heeft daarnaast een fascinatie voor motorgeluiden.
4.7.
De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende aandacht heeft besteed aan autisme in combinatie met de overige klachten van appellant en overtuigend heeft gemotiveerd dat appellant in staat kan worden geacht tot het verrichten van passende licht fysieke arbeid. Met zijn rapport van 18 november 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd uiteengezet dat hij de noodzaak tot structuur en duidelijkheid expliciet bij beoordelingspunt 1.8.7 en meer impliciet bij beoordelingspunt 1.9 in de FML heeft opgenomen. De beperkingen in sociale vaardigheden zijn ruimschoots vermeld in rubriek 2 (sociaal functioneren) van de FML. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de beperking op informatieverwerking in de FML is vertaald in de specifieke voorwaarden voorspelbaarheid van taken, geen (frequente) storingen/onderbrekingen, geen hoog handelingstempo en geen plannings-, organisatie- en overzichtstaken. Verder is van belang dat het op 8 januari 2025 door bedrijfsarts J. Bom afgenomen spreekuur niet de situatie weergeeft zoals deze op de datum in geding aan de orde was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gereageerd op de in hoger beroep overgelegde brief van de echtgenote van appellant van 25 juli 2024 en afdoende toegelicht dat hier van belang is dat deze informatie dateert van twee jaar na de datum in geding, een tijdvak waarin appellant te maken heeft gekregen met toegenomen stress/spanningen door de geschillen met het Uwv, waardoor appellant minder goed is gaan functioneren ten opzichte van de datum in geding, 9 mei 2022.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 november 2024 afdoende gemotiveerd toegelicht dat bij het duiden van de functies ook de totaalbelasting in acht is genomen.
Beoordeling op grond van de ZW
5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er op medische gronden onvoldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de belastbaarheid op 12 januari 2023 gewijzigd is ten opzicht van de WIA-beoordeling. Onderschreven wordt wat de rechtbank in aangevallen uitspraak 2 heeft overwogen. Daaraan wordt toegevoegd dat uit de brief van de psycholoog van appellant niet blijkt dat rond 12 januari 2023 sprake was van toegenomen beperkingen. Daarnaast volgt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juni 2023 dat appellant tijdens de hoorzitting te kennen heeft gegeven dat zijn dagverhaal vergelijkbaar is met het eerdere dagverhaal dat hij in de WIA-procedure uiteen heeft gezet, behalve dat de werkervaringsplaats is gestopt. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van appellant op 12 januari 2023 niet is gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling.

Conclusie en gevolgen

6. De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraken 1 en 2 worden bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant per 9 mei 2022 een WIA-uitkering en per 12 januari 2023 een ZW-uitkering toe te kennen, in stand blijft.
7. Omdat de hoger beroepen niet slagen, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.