ECLI:NL:CRVB:2025:502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA- en ZW-uitkering aan appellant na beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 9 mei 2022 een WIA-uitkering en per 12 januari 2023 een ZW-uitkering toe te kennen. Appellant heeft zich op 11 mei 2020 ziekgemeld met psychische klachten en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na onderzoek door artsen van het Uwv is vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten van het Uwv in separate uitspraken van 26 april 2024 ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraken en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de hoger beroepen behandeld en geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Er zijn geen aanwijzingen dat de belastbaarheid van appellant op 12 januari 2023 is gewijzigd ten opzichte van de eerdere WIA-beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en laat de weigering van de uitkeringen in stand.