In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een vervolgde, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 mei 2023, waarin de vergoeding voor groepstherapie voor maximaal anderhalf jaar was toegekend. Appellant, die psychische klachten heeft als gevolg van de vervolging van zijn ouders, ontving sinds 1 januari 2014 een vergoeding voor groepstherapie bij Bellwood Health Service. Verweerder had de vergoeding telkens voor de duur van maximaal anderhalf jaar toegekend, wat appellant als belastend ervoer vanwege zijn trauma's.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 november 2024, waarbij appellant via beeldbellen aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. I. Wolfert. De Raad oordeelde dat er bij appellant een medische noodzaak bestaat voor groepstherapie, maar dat de vergoeding niet voor onbepaalde tijd kan worden toegekend. Echter, gezien de omstandigheden en de belasting die het jaarlijks aanvragen van de vergoeding met zich meebrengt, heeft de Raad besloten dat appellant recht heeft op een vergoeding voor de duur van drie jaar, ingaande 1 juli 2022. Dit biedt appellant meer ruimte en vermindert de frequentie van aanvragen.
De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 30 september 2022 herroepen. Appellant heeft recht op vergoeding van de kosten in verband met groepstherapie tot maximaal één behandeling per week. Tevens is bepaald dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier.