ECLI:NL:CRVB:2025:496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
24/1080 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 28 april 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en dat hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 april 2025, waarbij de rechtbank Oost-Brabant eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij niet voldoet aan de criteria van arbeidsongeschiktheid. De Raad wijst erop dat appellant niet met objectieve medische informatie heeft aangetoond dat er sprake is van verdergaande beperkingen dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2023. De uitspraak wordt gedaan door F.M. Rijnbeek, met M. Reith als griffier.

Uitspraak

24/1080 WIA
Datum uitspraak: 2 april 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 maart 2024, 23/2820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellant per 28 april 2023 terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan appellant heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 februari 2025. Voor appellant is mr. Akdeniz verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als procesoperator voor gemiddeld 36,78 uur per week. Op 30 april 2021 heeft appellant zich ziekgemeld met gezondheidsklachten en is hij in aanmerking gekomen voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 2,38%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 mei 2023 geweigerd appellant met ingang van 28 april 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geweest. Ook heeft de rechtbank geen reden gezien om aan te nemen dat appellant bij de onderbouwing van zijn standpunt belemmeringen heeft ondervonden. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen verrichtte medische beoordeling. De verzekeringsartsen hebben volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellant beschikt over benutbare mogelijkheden, maar dat er wel beperkingen in de fysieke en psychische belastbaarheid zijn. Uit de medische informatie heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Appellant meent dat de verzekeringsartsen zijn klachten onvoldoende hebben meegewogen en te weinig beperkingen hebben aangenomen, waardoor de arbeidsdeskundigen zijn uitgegaan van onjuiste informatie. Appellant meent volledig arbeidsongeschikt te zijn. Hij acht zich niet in staat om de geduide functies te verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsartsen hebben in de rapporten van 11 mei 2023 en 6 oktober 2023 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om uit te gaan van verdergaande beperkingen dan opgenomen in de FML van 11 mei 2023. Appellant heeft nagelaten om met medisch objectiveerbare informatie te onderbouwen dat hier wel sprake van is. De stelling van appellant dat uit de brief van de neuroloog van 15 februari 2022 blijkt dat sprake is van verdergaande beperkingen vanwege aanhoudende hoofdpijn en duizeligheid, volgt de Raad niet. Verder hebben de verzekeringsartsen aan de hand van eigen onderzoek en de ingebrachte medische informatie voldoende gemotiveerd dat appellant beperkt is voor zeer zware (overmatige) fysieke belasting van zijn nek en linkerschouder en algeheel zeer licht verminderd psychisch belastbaar is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 mei 2023 ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidsdeskundige en de geschiktheid van de geselecteerde functies.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van M. Reith als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 5 Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.