ECLI:NL:CRVB:2025:495
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de geschiktheid van functies op basis van de FML
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 2 september 2022. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen en dat haar ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellante in staat is om meer dan 65% van haar laatstverdiende loon te verdienen. De Raad volgt de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, die hebben vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juli 2022. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.