ECLI:NL:CRVB:2025:487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
24/1708 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere afwijzing aanvraag periodieke uitkering Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers (Wubo). Appellant, erkend als burger-oorlogsslachtoffer, had in 2004 een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat zijn werkbeëindiging in 2003 als machinebediener geen verband hield met zijn oorlogsinvaliditeit. Na meerdere afwijzingen en een niet-ontvankelijk verklaring in 2016, heeft appellant in november 2022 opnieuw verzocht om herziening. De Raad heeft geoordeeld dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven om de eerdere afwijzing te herzien. De Raad onderschrijft het standpunt van verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, dat er geen relevante nieuwe gegevens zijn die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

24/1708 WUBO
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Indonesië (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
SAMENVATTING
Verweerder heeft afwijzend beslist op het verzoek van appellant om de eerdere afwijzing van zijn aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wubo te herzien. De Raad onderschrijft het standpunt van verweerder dat appellant geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden heeft genoemd die aanleiding kunnen geven de eerdere afwijzing te herzien.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [gemachtigde] beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 juni 2024, kenmerk BZ011663317 (bestreden besluit). Dit betreft de Wubo. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 30 januari 2025. Van de zijde van appellant is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant is met een besluit van 3 mei 2004 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo, onder toekenning van de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden en een tweetal voorzieningen. De aanvraag voor een periodieke uitkering is afgewezen omdat de werkbeëindiging van appellant in 2003 als machinebediener geen verband hield met zijn oorlogsinvaliditeit.
1.3.
In februari 2014 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om op grond van de Wubo in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering. Met een besluit van 19 mei 2014 is de aanvraag door verweerder afgewezen en na bezwaar gehandhaafd met het besluit van 20 mei 2015 op de grond dat appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de Raad met een uitspraak van 22 september 2016 [2] niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald.
1.4.
Appellant heeft in november 2022 verzocht de afwijzing om hem in aanmerking te brengen voor een periodieke uitkering te herzien. Met een besluit van 12 april 2024 is het verzoek door verweerder afgewezen. Het bezwaar daartegen is met een besluit van 28 juni 2024 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat appellant geen voor de beslissing van belang zijnde nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld waarmee bij de eerder genomen beslissing niet al rekening is gehouden. Een andere beslissing dan destijds genomen is daarom niet mogelijk volgens verweerder.

Het oordeel van de Raad

2.1.
De Raad beoordeelt of verweerder terecht het verzoek van appellant om de afwijzing te herzien in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die in beroep zijn aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
2.2.
Verweerder heeft de bevoegdheid om een eerder genomen besluit te herzien als er feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Dit betekent dat de Raad in dit beroep moet beoordelen of appellant nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld waaruit blijkt dat de eerdere aanvragen om toekenning van een periodieke uitkering ten onrechte zijn afgewezen.
2.3.
Naar aanleiding van de aanvraag van juli 2003 is aan de hand van de door appellant verstrekte gegevens en op basis van een persoonlijk onderhoud dat hij met arts G.J. Laatsch heeft gehad vastgesteld dat het ontslag van appellant in 2003 als machinebediener het gevolg was van een reorganisatie. Het bedrijf waar appellant werkte werd verplaatst naar China, appellant werd daardoor werkloos en kwam in de WW. Van een arbeidsongeschiktheid was op dat moment geen sprake. Hij heeft in 2004 nog gewerkt en in maart van dat jaar een halfjaarcontract aangeboden gekregen. Dat er daarna een werkbeëindiging heeft plaatsgevonden en dat die werkbeëindiging dan het gevolg zou zijn geweest van de psychische invaliditeit van appellant is niet gebleken en wordt door appellant feitelijk ook niet gesteld. De conclusie is dan ook dat niet is gebleken dat appellants werkbeëindiging in 2003 het gevolg was van zijn oorlogsinvaliditeit. Gegevens die nu tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn door appellant niet ingebracht.

Conclusie en gevolgen

2.4.
Het beroep slaagt dus niet. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt.
3. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.