ECLI:NL:CRVB:2025:477

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
23/2829 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigen bijdrage zorgkosten op basis van de Wet langdurige zorg

Deze zaak betreft een hoger beroep van de erven van [betrokkene] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Raad voor de Rechtspraak heeft op 28 maart 2025 uitspraak gedaan. De zaak is ontstaan nadat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage voor zorgkosten had vastgesteld op € 697,55 per maand, wat appellanten als onredelijk beschouwen. Appellanten stellen dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de hoogte van de eigen bijdrage in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat het hoger beroep slaagt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juli 2022 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2024 ongegrond wordt verklaard. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de hoogte van de eigen bijdrage onredelijk maken, en dat de eigen bijdrage in overeenstemming is met de wettelijke regels. Het CAK wordt veroordeeld in de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

23/2829 WLZ
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 augustus 2023, 22/5401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (appellanten)
CAK
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wlz. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de uitkomst van het bestreden besluit (de hoogte van de eigen bijdrage) in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

PROCESVERLOOP

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het CAK heeft op 11 oktober 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Appellanten hebben hun zienswijze op deze beslissing gegeven.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 februari 2025. Namens appellanten is [gemachtigde] verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Lalmohamed.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
[betrokkene] (betrokkene), geboren in 1934, was geïndiceerd voor zorg bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Op grond van de Wlz en het Besluit langdurige zorg (Blz) was betrokkene maandelijks een bijdrage verschuldigd voor de kosten van de zorg (eigen bijdrage). De eigen bijdrage in 2020 bedroeg € 314,64 per maand.
1.2.
Met een besluit van 16 januari 2022 heeft het CAK de hoogte van de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2022 vastgesteld op € 682,72 per maand.
1.3.
Met een besluit van 28 januari 2022 heeft het CAK het besluit van 16 januari 2022 herzien en de hoogte van de eigen bijdrage met ingang van 1 januari 2022 vastgesteld op € 697,55 per maand.
1.4.
Betrokkene heeft tegen de besluiten van 16 januari 2022 en 28 januari 2022 bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 18 juli 2022 (bestreden besluit 1) heeft het CAK het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het CAK ten grondslag gelegd dat het bezwaar na afloop van de wettelijke bezwaartermijn is ingediend en dat betrokkene geen geldige reden heeft gegeven voor de termijnoverschrijding.
1.6.
Betrokkene is op [datum] 2023 overleden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellanten geen bewijs hebben geleverd van de stelling dat betrokkene tijdig online bezwaar heeft gemaakt. Appellanten hebben geen reden gegeven voor de termijnoverschrijding. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellanten hebben inloggegevens van DigiD overgelegd waaruit volgt dat betrokkene binnen de bezwaartermijn heeft ingelogd op de website van het CAK. Daarnaast hebben appellanten aangevoerd dat de netto eigen bijdrage van betrokkene in 2022 ten opzichte van 2020 met 121,7% is verhoogd, terwijl het bruto-inkomen met 49,6% is gestegen. Dit staat niet tot elkaar in verhouding. Door de hoogte van de eigen bijdrage had betrokkene, die een actieve levensstijl had, onvoldoende financiële middelen voor privéuitgaven. Betrokkene had daardoor geen menswaardig bestaan.
Nader besluit
4. Met een besluit van 11 oktober 2024 (bestreden besluit 2) heeft het CAK het bezwaar van betrokkene alsnog in behandeling genomen. Het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2022 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat dat besluit is herzien en vervangen door het besluit van 28 januari 2022. Het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2022 is ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de eigen bijdrage inkomensafhankelijk is en dat het evenredig omrekenen van het bruto-inkomen naar het netto-inkomen – zoals door appellanten voorgesteld – niet mogelijk is. Het Blz regelt limitatief de aftrekposten voor de eigen bijdrage. Het CAK kan geen rekening houden met privéomstandigheden die van invloed zijn op het uitgavenpatroon van betrokkene. Niet is gebleken dat de eigen bijdrage onevenredige gevolgen had voor betrokkene.

Het oordeel van de Raad

Bestreden besluit 1
5. De Raad beoordeelt eerst of de rechtbank terecht het bestreden besluit 1 in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
5.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het CAK bestreden besluit 1 niet langer gehandhaafd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 1 vernietigen, onder gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 1.
Bestreden besluit 2
5.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
5.2.1.
Niet in geschil is dat het CAK met bestreden besluit 2 de eigen bijdrage heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Blz en de Regeling langdurige zorg (Rlz) neergelegde regels over de berekening van de eigen bijdrage. Appellanten hebben ook de door het CAK gehanteerde inkomensgegevens voor de berekening van de eigen bijdrage niet betwist.
5.2.2.
Het is vaste rechtspraak dat de regels van het Blz en de Rlz over de heffing en berekening van de eigen bijdrage dwingendrechtelijk van aard zijn en limitatief gesteld. [1] De bepalingen van het Blz en de Rlz bieden het CAK geen ruimte om andere kosten of kosten in een andere omvang als daarin bepaald in mindering te brengen op het bijdrageplichtig inkomen. De regels bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Het betoog van appellanten dat het CAK ten onrechte geen rekening heeft gehouden met uitgaven die betrokkene vanwege zijn actieve levensstijl had, slaagt dan ook niet.
5.2.3.
Niettemin kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in het voorliggende geval toepassing van het wettelijk voorschrift voor betrokkene zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk (“onder de streep”) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (de evenredigheid “stricto sensu”). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. [2]
5.2.4.
De Raad is van oordeel dat in de situatie van betrokkene geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de uitkomst van bestreden besluit 2 in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Anders dan appellanten menen, is daarvoor niet doorslaggevend of de netto eigen bijdrage ten opzichte van het bruto jaarinkomen van betrokkene al dan niet buitenproportioneel is gestegen, maar gaat het om de vraag of de vaststelling van de eigen bijdrage in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst leidt. Dat er financiële problemen waren is niet onderbouwd en de eigen bijdrage van 2022 is geheel voldaan. De Raad is het met het CAK eens dat onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat de hoogte van de eigen bijdrage voor betrokkene onredelijk bezwarend was. Dat betrokkene meer uitgaven had willen doen dan hij uit zijn resterende inkomen kon betalen leidt niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5.3.
Gelet op wat is overwogen in 5.1 slaagt het hoger beroep. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren. Bestreden besluit 1 wordt vernietigd.
5.4.
Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet. De Raad zal het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaren. Dit betekent dat dit besluit in stand blijft.
6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het CAK te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 56,58 voor reiskosten voor het bijwonen van de zitting in beroep en in hoger beroep. Hierbij is uitgegaan van tweemaal een enkele reis voor de zitting bij de rechtbank ter hoogte van € 17,56 (2 x 8,78) en tweemaal een enkele reis voor de zitting bij de Raad ter hoogte van € 39,02 (2 x € 19,51). Ook dient het CAK het door appellanten in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juli 2022 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2024 ongegrond;
  • veroordeelt het CAK in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 56,58;
  • bepaalt dat het CAK aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L.C. van Bentum

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3519.
2.CBB 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.