Deze zaak betreft een hoger beroep van de erven van [betrokkene] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Raad voor de Rechtspraak heeft op 28 maart 2025 uitspraak gedaan. De zaak is ontstaan nadat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage voor zorgkosten had vastgesteld op € 697,55 per maand, wat appellanten als onredelijk beschouwen. Appellanten stellen dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de hoogte van de eigen bijdrage in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelt dat het hoger beroep slaagt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 18 juli 2022 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2024 ongegrond wordt verklaard. De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de hoogte van de eigen bijdrage onredelijk maken, en dat de eigen bijdrage in overeenstemming is met de wettelijke regels. Het CAK wordt veroordeeld in de proceskosten van appellanten.