ECLI:NL:CRVB:2025:473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
23/3369 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam over het rekeningsaldo van appellant en de status als gemoedsbezwaarde

In deze zaak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat het CAK terecht het rekeningsaldo van appellant voor het jaar 2022 heeft vastgesteld op € 5.345,-. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat hij eerder dan 1 december 2019 als gemoedsbezwaarde voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) moet worden aangemerkt. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank Rotterdam, die eerder het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De datum waarop iemand als gemoedsbezwaarde wordt aangemerkt, wordt door de Sociale verzekeringsbank (Svb) bepaald en het CAK volgt deze beslissing. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin hij aanvoert dat de rechtbank onbevoegd was en dat zijn rekeningsaldo hoger moet zijn omdat hij al vanaf 6 augustus 2008 als gemoedsbezwaarde moet worden aangemerkt. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt, omdat appellant grotendeels zijn eerdere gronden herhaalt en de rechtbank deze al voldoende heeft gemotiveerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan op 27 maart 2025 door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier.

Uitspraak

23/3369 ZVW
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2023, 22/4075 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CAK
SAMENVATTING
In deze zaak oordeelt de Raad dat het CAK terecht het rekeningsaldo van appellant voor het jaar 2022 heeft vastgesteld op € 5.345,-. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat hij eerder dan 1 december 2019 als gemoedsbezwaarde voor de Zvw moet worden aangemerkt. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank. De datum waarop iemand als gemoedsbezwaarde wordt aangemerkt, wordt door de Svb bepaald en het CAK volgt de Svb hierin.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 februari 2025. Appellant is niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Morsch.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is met ingang van 1 december 2019 erkend als gemoedsbezwaarde voor de Zvw [1] en is daarom vanaf toen ontheven van de verzekeringsplicht. In plaats van premie betaalt appellant een bijdrage vervangende belasting. Dat bedrag, het rekeningsaldo, wordt op een rekening van het CAK gestort.
1.2.
Met een besluit van 1 juli 2022 heeft het CAK het rekeningsaldo van appellant voor het jaar 2022 vastgesteld op € 5.345,-. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard met het besluit van 23 augustus 2022 (bestreden besluit).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De grond dat de rechtbank niet bevoegd is, is daarbij verworpen. De rechtbank heeft daarvoor in aanmerking genomen dat uit artikel 8:7, tweede lid, van de Awb, [2] volgt dat voor de relatieve competentie van de rechtbank de woonplaats van appellant bepalend is omdat het CAK geen bestuursorgaan is. Verder is geoordeeld dat het CAK het rekeningsaldo bij aanvang van het jaar 2022 terecht heeft vastgesteld op € 5.345,-. Daarvoor heeft de rechtbank een uitspraak van deze Raad van 26 januari 2023 [3] bepalend geacht. In die uitspraak heeft de Raad vastgesteld dat de Svb [4] appellant terecht per 1 december 2019 heeft aangemerkt als gemoedsbezwaarde. Tot slot is een verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank Rotterdam onbevoegd was om het beroep te beoordelen. Verder heeft hij aangevoerd dat het rekeningsaldo over 2022 hoger moet zijn, omdat hij al vanaf 6 augustus 2008 als gemoedsbezwaarde moet worden aangemerkt. Volgens appellant moet de bewijslast worden omgekeerd en is het aan het CAK om aan te tonen dat hij eerder dan in december 2019 om ontheffing heeft gevraagd. Tot slot heeft appellant een verzoek tot schadevergoeding gedaan.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.1. Appellant heeft zich in hoger beroep grotendeels beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verwijst daarnaar.
4.1.2. Hieraan voegt de Raad nog toe dat de datum waarop iemand als gemoedsbezwaarde wordt aangemerkt door de Svb wordt vastgesteld. Het CAK kan niet anders dan de Svb daarin volgen en kan die datum ook niet zelf wijzigen.
4.1.3. Tot slot merkt de Raad op dat vandaag in de zaak 23/1017 WLZ een verzoek van appellant om herziening van de uitspraak van 26 januari 2023 is afgewezen. Het oordeel dat de Svb de ontheffing terecht met ingang van december 2019 heeft verleend, blijft daarmee in stand.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het rekeningsaldo over 2022 in stand blijft. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2025.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Zorgverzekeringswet.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.ECLI:Nl:CRVB:2023:199.
4.Sociale verzekeringsbank.