ECLI:NL:CRVB:2025:468
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als installatiemonteur werkte, heeft zich op 13 januari 2021 ziekgemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar deze zijn niet voldoende om hem als arbeidsongeschikt te beschouwen. Appellant is van mening dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat hij niet in staat is om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 20 februari 2025 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A. el Ouath, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. J.C. van Beek. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de claim dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, overwogen. De Raad concludeert dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct heeft vastgesteld en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op minder dan 35%. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten, omdat het hoger beroep niet slaagt.