ECLI:NL:CRVB:2025:462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
24/1167 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van duurzaam arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren in 2001, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend na een verkeersongeluk in 2011, waarbij zij pijnklachten en angstklachten heeft ontwikkeld. Het Uwv heeft haar aanvraag afgewezen op basis van het feit dat zij op haar achttiende verjaardag niet in Nederland of een EU-land woonde. Na een rechtszaak heeft de rechtbank Amsterdam het Uwv opgedragen om opnieuw te beoordelen of appellante arbeidsvermogen heeft. Het Uwv concludeerde dat appellante momenteel geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is, wat betekent dat er in de toekomst mogelijk wel arbeidsvermogen kan ontstaan.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante zich in de toekomst kunnen ontwikkelen. De Raad heeft daarbij de deskundigenrapporten en de medische situatie van appellante in overweging genomen. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat er geen vooruitgang is geboekt in haar gezondheidstoestand. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het ontbreken van arbeidsvermogen op de datum in geding niet duurzaam is, en dat er mogelijkheden zijn voor verbetering in de toekomst.

Uitspraak

24/1167 WAJONG
Datum uitspraak: 26 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2024, 22/5367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SATMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.J. Mulder, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mulder en mr. I.I. Dorresteijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft met een door het Uwv op 13 maart 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Appellante heeft vermeld dat zij sinds een verkeersongeluk in 2011 pijnklachten heeft van haar rechterenkel en -been, en angstklachten heeft ontwikkeld om alleen naar buiten te gaan. Bij haar aanvraag heeft appellante informatie gevoegd van GZ-psycholoog S. Wever, kinderarts M. Keessen en informatie van dr. K. Wadii uit Marokko. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 15 april 2020 afgewezen op de grond dat appellante op haar achttiende verjaardag niet in Nederland of een land van de EU, EER of Zwitserland woonde. Het Uwv heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 november 2020. Het beroep daartegen is gegrond verklaard bij uitspraak van 19 oktober 2021 van de rechtbank Amsterdam. [1] De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen over het arbeidsvermogen van appellante.
1.2.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de uitspraak van 19 oktober 2021 een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante als gevolg van chronische pijnklachten (SOLK-achtig beeld), angst en PTSS geen arbeidsvermogen heeft, maar in de toekomst mogelijk wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Bij besluit van 8 maart 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat zij nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.3.
Bij besluit van 26 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2022 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar aanleiding gezien zich te laten adviseren door psychiater E.V.S. Dekker, werkzaam bij Psyon, waarvan de conclusies zijn neergelegd in een rapport van 3 oktober 2022. Dekker heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een aanpassingsstoornis, ongespecificeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede op basis van dit rapport het standpunt ingenomen dat appellante minder beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts is vastgesteld en ten minste een uur aaneengesloten kan werken en vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en de taken ‘invoeren gegevens’ of ‘dichtvouwen deegwaar’ kan vervullen. Appellante heeft hierdoor arbeidsvermogen.
Procedure in beroep
2.1.
De rechtbank heeft aanvullende informatie nodig gehad om te beslissen en heeft psychiater prof. dr. D.J. Veltman als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 2 oktober 2023 aan de rechtbank gerapporteerd. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat bij appellante op de datum in geding, [geboortedatum] 2019, sprake is van PTSS, waarbij aanvullend kan worden overwogen dat er sprake is van een somatische symptoomstoornis (met voornamelijk pijn) en paniekstoornis. De deskundige heeft desgevraagd uiteengezet dat het door het hoge angstniveau van appellante, haar concentratieproblemen en vermijdingsgedrag twijfelachtig is of zij basale werknemersvaardigheden heeft, gedurende een uur aaneengesloten kan werken of ten minste vier uur per dag belastbaar is. De deskundige heeft verder benoemd dat het ontbreken van arbeidsvermogen in dit stadium niet noodzakelijkerwijs duurzaam is. Hiertoe heeft de deskundige overwogen dat PTSS een chronisch verloop kan hebben, maar in principe behandelbaar is met zowel psycho- als farmacotherapie, of een combinatie van beide. De deskundige heeft meegewogen dat appellante naar de mening van haar POH in het verleden onvoldoende behandeld is geweest voor de PTSS. Zij was mogelijk te jong voor EMDR destijds bij Punt P, in Marokko was er sprake van een taalbarrière en zij heeft voor zover bekend geen specifieke medicatie zoals serotonerge antidepressiva gehad. De beperkte coping van appellante hangt mogelijk ook samen met haar laag-normale intelligentie, maar het zou volgens de deskundige zinvol kunnen zijn de medegezinsleden bij de behandeling te betrekken om het vermijdingsgedrag van appellante te beïnvloeden. De deskundige heeft erop gewezen dat appellante inmiddels opnieuw naar de SGGZ is verwezen.
2.2.
Appellante heeft zich niet kunnen vinden in dit standpunt van de deskundige. Appellante heeft onder meer benoemd dat de datum in geding inmiddels jaren in het verleden ligt en dat er sindsdien geen veranderingen hebben plaatsgevonden. Hierdoor is het aannemelijk dat zij ook in de toekomst niet over arbeidsvermogen zal beschikken.
2.3.
Het Uwv heeft op 8 november 2023 onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd door te stellen het rapport van de deskundige zo te lezen dat de deskundige verbetering van de belastbaarheid niet uitsluit.
2.4.
Op verzoek van de rechtbank heeft het Uwv bij rapporten van 22 februari 2023 (lees: 2024) van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 26 februari 2024 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader toegelicht waarom de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich in de visie van het Uwv op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is op basis van de bevindingen van de deskundige tot de conclusie gekomen dat appellante niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. In navolging van de deskundige heeft hij toegelicht dat de eerdere medische behandelingen voor de PTSS-klachten van appellante niet zijn aangeslagen. Niet vanwege de aandoening zelf, maar door externe factoren zoals de (jonge) leeftijd van appellante en een taalbarrière. Het is daarom niet uit te sluiten en zelfs aannemelijk te achten dat gerichte behandeling op het juiste moment en met de juiste behandelaar wél een positief effect zal hebben. Met als resultaat verbetering van het concentratievermogen en afname van angstgevoelens en het vermijdingsgedrag. Dit zal weer een directe positieve invloed hebben op het vermogen om in het bijzonder basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen en meer in algemene zin het arbeidsvermogen. In navolging van de deskundige heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gesteld dat de beperkte coping bij appellante samen zou kunnen hangen met haar laagnormale intelligentie. Gelet op de jonge leeftijd van appellante wordt ook bij een laagnormale verstandelijke beperking in algemene zin nog groei verwacht. Door appellante bijvoorbeeld te stimuleren afspraken buiten de deur te maken, te zoeken naar een passende opleiding of door een vorm van dagbesteding te gaan doen, zou appellante de vaardigheden, die van belang zijn in relatie tot basale werknemersvaardigheden kunnen ontwikkelen. Verbetering van de PTSS kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts leiden tot minder angst en verbetering van het psychische functioneren zoals bijvoorbeeld concentreren. Daarbij is het zo dat angstklachten en klachten van PTSS in principe goed behandelbaar zijn. Voor appellante is er geen contra-indicatie om een dergelijke behandeling te ondergaan, waarbij mogelijk ook het gezinssysteem betrokken wordt. Als de belastbaarheid verbetert, is het dus mogelijk dat appellante ook voor één uur belastbaar wordt en vier uur per dag dan wel tweemaal twee uur per dag.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft haar deskundige gevolgd in zijn standpunt dat appellante aan PTSS lijdt. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet meer in geschil is dat appellante op de datum in geding, 8 maart 2022, niet over arbeidsvermogen beschikte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 februari 2023 (lees: 2024) en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 februari 2024 aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden van appellante tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst zo kunnen ontwikkelen dat niet is uitgesloten dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Uit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt welke behandelingen mogelijk zijn om de concentratieproblemen van appellante, haar angstgevoelens en vermijdingsgedrag te verminderen. Het Uwv heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Het Uwv heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verbetering van haar situatie mogelijk is. Ten onrechte is daarbij betekenis gehecht aan haar jonge leeftijd en de verwachting dat nog groei te verwachten is. In de vijf jaar dat appellante verwikkeld is in de procedure is er geen positieve ontwikkeling in haar gezondheidstoestand geweest, wat wijst op een stationaire gezondheidstoestand. Appellante staat opnieuw op de wachtlijst voor een behandeling voor haar PTSS-klachten. Ter toelichting heeft appellante verwezen naar een verwijsbrief van 25 juni 2024 voor specialistische GGZ van haar huisarts, informatie over de wachttijd bij Sinaï, informatie van MDL-arts P.C. van de Meeberg van 31 december 2024 van de Obesitaskliniek en informatie van 28 januari 2025 van POH-GGZ M. van ’t Hart.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de datum in geding in deze zaak, anders dan de rechtbank heeft aangeduid, gesteld moet worden op [geboortedatum] 2019. Dat is de dag dat appellante achttien jaar is geworden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op die datum duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat uitgegaan moet worden van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen omdat er in de vijf jaar dat deze zaak heeft geduurd nog geen positieve ontwikkeling is geweest in haar medische situatie, wat wijst op een stationaire gezondheidstoestand. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen hanteert het Uwv een beoordelingskader dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft (arcering door de Raad). Aan de omstandigheid dat er de afgelopen vijf jaar nog geen positieve ontwikkeling is geweest in de gezondheidstoestand van appellante kan dus voor deze beoordeling geen betekenis toegekend worden. De in hoger beroep door appellante ingebrachte stukken leiden niet tot een ander oordeel omdat deze geen gegevens bevatten die betrekking hebben op de situatie van appellante op achttienjarige leeftijd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt, met verbetering van gronden, bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) A.K.F. Ouwehand

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 19 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6166.