ECLI:NL:CRVB:2025:458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
23/3328 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in Wajong-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin zijn beroep tegen de beëindiging van zijn Wajong-uitkering werd behandeld. De rechtbank had het beroep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Appellant ontving sinds 15 november 2005 een Wajong-uitkering, die door het Uwv per 1 mei 2022 was beëindigd vanwege verblijf in het buitenland. Na bezwaar en een gewijzigde beslissing op bezwaar werd de uitkering uiteindelijk per 1 november 2023 beëindigd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde hoger beroep in.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op 25 januari 2024 een nieuw besluit genomen, waarbij het Uwv de beëindiging van de Wajong-uitkering per 1 november 2023 introk. Het Uwv stelde dat appellant geen procesbelang meer had, omdat de beëindiging van de uitkering niet langer van toepassing was. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De Raad heeft ook bepaald dat appellant recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die zijn begroot op € 907,-, en dat het Uwv het griffierecht van € 136,- moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2025, waarbij de beslissing openbaar is uitgesproken. De zaak is behandeld door enkelvoudige kamer onder leiding van rechter F.M. Rijnbeek, met A.K.F. Ouwehand als griffier.

Uitspraak

23/3328 WAJONG
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 oktober 2023, 22/2155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 25 januari 2014 een nieuw besluit genomen.
Appellant heeft op dit nieuwe besluit gereageerd.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 15 november 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 13 april 2022 heeft het Uwv deze uitkering per 1 mei 2022 beëindigd, vanwege verblijf van appellant in het buitenland. Bij beslissing op bezwaar van 7 september 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 27 oktober 2022 heeft het Uwv de Wajonguitkering van appellant niet per 1 mei 2022 maar per 1 mei 2023 beëindigd. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 april 2023 heeft het Uwv bepaald dat de Wajonguitkering van appellant tot 1 november 2023 wordt doorbetaald.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep, voor zover gericht tegen de besluiten van 7 september 2022 en 27 oktober 2022 niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 26 april 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, geoordeeld dat het Uwv de Wajong-uitkering van appellant terecht heeft beëindigd per 1 november 2023.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant is zijn uitkering ten onrechte per 1 november 2023 beëindigd.
Nieuw besluit en standpunt van het Uwv
3.2.
Hangende de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op 25 januari 2024 een nieuw besluit genomen, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat appellant een andere zwaarwegende reden heeft om aan hem toestemming te verlenen om zijn Wajong-uitkering te exporteren naar het buitenland, namelijk vanwege het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief. Met een brief van 30 januari 2024 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat zijn uitkering per 1 oktober 2023 wordt heropend wanneer de in deze brief gevraagde gegevens zijn ontvangen. Het Uwv heeft in hoger beroep gesteld dat appellant geen procesbelang meer heeft, omdat niet langer sprake is van een beëindiging van de Wajong-uitkering per 1 november 2023.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
4.2.
Het besluit van 25 januari 2024, waarbij alsnog de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong van toepassing wordt verklaard, zij het op een andere grond, blijft binnen de grondslag en reikwijdte van het besluit van 26 april 2023. Uit de daarop volgende brieven van het Uwv blijkt verder dat de rechtsgevolgen van beide besluiten zien op 1 oktober 2023. Het besluit van 25 januari 2024 moet dan ook worden aangemerkt als een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het besluit van 26 april 2023 als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
4.3.
Met het besluit van 25 januari 2024 is het Uwv aan de bezwaren van appellant tegemoetgekomen. Waar eerst sprake was van een beëindiging van de Wajong-uitkering van appellant per die datum, is dat nu niet meer het geval. Appellant heeft in zijn reactie op het nieuwe besluit van 25 januari 2024 alleen gesteld dat er zijns inziens nog steeds een procesbelang bestaat, maar heeft niet toegelicht waarin dit procesbelang is gelegen en ook geen beroepsgronden tegen dit besluit aangevoerd. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, dat het nadere besluit niet in dit geding wordt betrokken. Appellant heeft geen belang meer bij een oordeel in hoger beroep.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het hoger beroep wordt wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep zal dus niet inhoudelijk worden beoordeeld.
5.2.
Omdat het Uwv in hoger beroep het besluit van 25 januari 2024 heeft genomen, krijgt appellant een vergoeding voor zijn proceskosten. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 907,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,-). De in bezwaar gemaakte kosten heeft het Uwv al vergoed. De rechtbank heeft het Uwv al veroordeeld tot de in beroep gemaakte proceskosten.
5.3.
Ook dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 907,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) A.K.F. Ouwehand