ECLI:NL:CRVB:2025:458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in Wajong-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin zijn beroep tegen de beëindiging van zijn Wajong-uitkering werd behandeld. De rechtbank had het beroep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Appellant ontving sinds 15 november 2005 een Wajong-uitkering, die door het Uwv per 1 mei 2022 was beëindigd vanwege verblijf in het buitenland. Na bezwaar en een gewijzigde beslissing op bezwaar werd de uitkering uiteindelijk per 1 november 2023 beëindigd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde hoger beroep in.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op 25 januari 2024 een nieuw besluit genomen, waarbij het Uwv de beëindiging van de Wajong-uitkering per 1 november 2023 introk. Het Uwv stelde dat appellant geen procesbelang meer had, omdat de beëindiging van de uitkering niet langer van toepassing was. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De Raad heeft ook bepaald dat appellant recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die zijn begroot op € 907,-, en dat het Uwv het griffierecht van € 136,- moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2025, waarbij de beslissing openbaar is uitgesproken. De zaak is behandeld door enkelvoudige kamer onder leiding van rechter F.M. Rijnbeek, met A.K.F. Ouwehand als griffier.