ECLI:NL:CRVB:2025:457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
23/2856 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsvermogen van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd. Het Uwv concludeerde dat appellant op zijn achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij vanwege zijn psychische klachten en beperkingen niet in staat was om arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan en dat de conclusie dat appellant arbeidsvermogen had, terecht was. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 juli 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Gümüs, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Sjoer. Na het horen van de partijen en het indienen van aanvullende medische stukken, heeft de Raad geconcludeerd dat de rechtbank de weigering van de Wajong-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om bepaalde werkzaamheden te verrichten, en dat de door hem ingebrachte medische informatie niet voldoende onderbouwde dat hij op zijn achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2856 WAJONG
Datum uitspraak: 19 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 september 2023, 22/4145 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op zijn achttiende verjaardag niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 juli 2024. Voor appellant is mr. Gümüs verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen alsnog te reageren op een medisch stuk van appellant.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2024 ingezonden, waarop appellant heeft gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 13 juli 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 15 december 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 26 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat op [geboortedatum] 2020, de achttiende verjaardag van appellant, geen recht bestaat op een Wajonguitkering. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.1.
De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen grond gezien voor twijfel aan het oordeel van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, voor gedurende ten minste vier uren per dag belastbaar is en dat hij ten minste gedurende een uur aangesloten kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de beperkingen van appellant in het ontwikkelen van vaardigheden, zelfstandig ondernemen van meervoudige taken, omgaan met stress, structureren en prioriteiten stellen, communicatie en samenwerken, het lage handelings-/werktempo bij een lage verwerkingssnelheid, de intensieve begeleidingsbehoefte en benodigde controle van werkzaamheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant vier uur per dag belastbaar is onder passende omstandigheden, omdat er geen sprake is van een onderliggend zéér ernstige somatische of psychiatrische aandoening die een dusdanig sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt dat een urenbeperking tot minder dan vier uur per dag aangewezen is. De diabetes van appellant maakt niet dat een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is. Met de aanwezige beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant één uur aaneengesloten belastbaar geacht, omdat er geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met dermate ernstige cognitieve stoornissen dat hij zich niet één uur achtereen zou kunnen concentreren of dermate frequent moet worden bijgestuurd dat de continuïteit van een activiteit in het geding komt. Er is geen sprake van ernstige geheugenstoornissen, ernstig onbedwingbaar gedrag of ernstige problemen bij het richten en vasthouden van de aandacht.
2.2.
De rechtbank heeft ook het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kunnen volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport geconcludeerd dat appellant de taak van inpakker in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren, omdat er sprake is van een eenvoudige, routinematige taak waarin de handelingen steeds in een vaste volgorde herhaald worden. Er is geen specifieke opleidingseis, behalve dat appellant producten moet kunnen tellen. Hij wordt daartoe in staat geacht aangezien hij praktijkonderwijs heeft afgerond. De benodigde begeleiding, waarbij er regelmatig wordt gecheckt of het nog goed gaat, kan goed worden geboden bij de taak door de leidinggevende of een begeleider die op de werkvloer aanwezig is. De taak kan ook in een eigen, lager tempo worden uitgevoerd. Er wordt wel in de nabijheid van collega’s gewerkt maar het betreft een deeltaak waarbij het tempo niet direct invloed heeft op de collega’s. Appellant is weliswaar beperkt in het aanleren van vaardigen, maar na instructie en oefening wordt hij in staat geacht tot het zelfstandig uitvoeren van een taak. Uit de informatie over zijn functioneren bij Werkdivisie de Hoop is gebleken dat het appellant lukt om eenvoudige werkzaamheden na inwerken zelfstandig te kunnen doen. Weliswaar is er begeleiding nodig en dient het werk van appellant gecontroleerd te worden, maar met adequate begeleiding, die op de hoogte is van de beperkingen van appellant en die over specifieke kennis en vaardigheden beschikt om goed met hem te kunnen communiceren en hem te begeleiden, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep appellant in staat geacht een opdracht voor een werkgever uit te voeren. Appellant wordt eveneens in staat geacht om afspraken met een werkgever na te komen. Er zijn geen beperkingen die dit belemmeren. De beperkingen van appellant in de communicatie en samenwerken zijn goed te ondervangen met goede begeleiding die regelmatig aan hem vraagt hoe het gaat en hem op zijn gemak stelt en hem uitnodigt wat meer over zichzelf te vertellen. Er is geen sprake van beperkingen die leiden tot ernstige beperkingen in het samenwerken met anderen, het omgaan met meerderen of het uitvoeren van routinematige handelingen.
2.3.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat appellant, anders dan bij een beoordeling in het kader van de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, geen regulier werk hoeft te doen, maar in het kader van de Wajong beschut werk of werk met voortdurende intensieve begeleiding kan verrichten. Appellant heeft praktijkonderwijs gevolgd en hij heeft dit afgerond met een diploma. Daarnaast heeft appellant een heftruckcertificaat behaald. Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat het eindresultaat van de taak van appellant voortdurend gecontroleerd moet worden, door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn beoordeling is meegewogen.
2.4.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft op basis van een onvolledig onderzoek en onvolledige informatie de conclusie getrokken dat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Appellant heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij vanwege zijn psychische klachten duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Ook is onvoldoende rekening gehouden met bijzondere omstandigheden, waarmee appellant te maken had in het verleden. Hij kampte voor zijn achttiende verjaardag met fysieke en psychische beperkingen. Met deze klachten en beperkingen – namelijk een verstandelijke beperking, visuele beperkingen en dwangmatige gedachten – kampt appellant nog steeds. In de dagelijkse praktijk wordt appellant verrast door de complexiteit van de wereld en de tijdsdruk en kampt hij met concentratieproblematiek op het moment dat sprake is van een onvoorzienbare situatie. Niet aangenomen had mogen worden dat appellant met de juiste ondersteuning en begeleiding arbeid kan verrichten. Daarnaast is het hanteren van en leren leven met diabetes niet mogelijk, zodat hij daarbij ondersteuning krijgt van zijn moeder. Ter ondersteuning van zijn standpunt wijst appellant op de medische verklaring van Yulius met als onderzoeksdatum 9 juni 2020 en heeft hij een verklaring van 16 januari 2024 van Yulius overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2024, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per de dag dat hij achttien jaar is geworden arbeidsvermogen heeft.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet slagen. De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd, dat appellant op zijn achttiende jaar arbeidsvermogen heeft. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Uit het dossier blijkt dat de verzekeringsartsen alle medische stukken kenbaar in hun beoordeling hebben betrokken. Met het in hoger beroep overgelegde stuk van Yulius van 16 januari 2024 heeft appellant onvoldoende onderbouwd dat hij op zijn achttiende verjaardag niet over arbeidsvermogen beschikt. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2024 geeft de ingebrachte informatie geen ander beeld van de medische problematiek en de daaruit voortkomende beperkingen in het functioneren. Het benadrukt opnieuw de beperkingen op het gebied van onder meer begeleidingsbehoefte/aansturing, verwerkingssnelheid en communicatieproblemen. Dat hiermee wordt voldaan aan enkele kenmerken van een autistische stoornis doet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de beschrijving van de beperkingen niet af. Er is geen reden dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te onderschrijven.
4.4.
Het door appellant gedane beroep op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong, leidt niet tot een ander oordeel al om de reden dat dit verder niet is onderbouwd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op zijn achttiende verjaardag beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
De griffier is verhinderd te ondertekenen.