ECLI:NL:CRVB:2025:457
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsvermogen van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2002, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was geweigerd. Het Uwv concludeerde dat appellant op zijn achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte, wat door de rechtbank werd bevestigd. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij vanwege zijn psychische klachten en beperkingen niet in staat was om arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan en dat de conclusie dat appellant arbeidsvermogen had, terecht was. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 juli 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Gümüs, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Sjoer. Na het horen van de partijen en het indienen van aanvullende medische stukken, heeft de Raad geconcludeerd dat de rechtbank de weigering van de Wajong-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om bepaalde werkzaamheden te verrichten, en dat de door hem ingebrachte medische informatie niet voldoende onderbouwde dat hij op zijn achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.