ECLI:NL:CRVB:2025:452
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en beperkingen
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, onder andere vanwege PTSS, en dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante in de relevante periode, van 25 juli 2013 tot februari 2016, wel degelijk arbeidsvermogen had. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de juiste periode had beoordeeld en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad wijst erop dat de bewijslast bij appellante ligt en dat er geen nieuwe medische argumenten zijn aangedragen die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen. De Raad concludeert dat appellante in de periode van 25 juli 2013 tot februari 2016 en in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen, waardoor zij geen jonggehandicapte is in de zin van de Wajong. De beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te weigeren blijft dan ook in stand.