ECLI:NL:CRVB:2025:452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
24/1397 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, onder andere vanwege PTSS, en dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante in de relevante periode, van 25 juli 2013 tot februari 2016, wel degelijk arbeidsvermogen had. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de juiste periode had beoordeeld en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering. De Raad wijst erop dat de bewijslast bij appellante ligt en dat er geen nieuwe medische argumenten zijn aangedragen die de eerdere conclusies van het Uwv zouden ondermijnen. De Raad concludeert dat appellante in de periode van 25 juli 2013 tot februari 2016 en in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen, waardoor zij geen jonggehandicapte is in de zin van de Wajong. De beslissing van het Uwv om de Wajong-uitkering te weigeren blijft dan ook in stand.

Uitspraak

24/1397 WAJONG
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2024, 23/3410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Appellante vindt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, onder meer vanwege PTSS. Zij vindt dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante wel arbeidsvermogen had in de periode die voor de Wajong relevant is. Daarom krijgt appellante geen Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1995. Zij heeft met een door het Uwv op 27 oktober 2021 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Het Uwv heeft daaruit geconcludeerd dat appellante toen zij in 2013 achttien werd beschikte over arbeidsvermogen en dat er tussen haar achttiende verjaardag en het moment dat appellante geen studerende meer was (september 2015) geen sprake was van een nieuwe eerste ziektedag. Met een besluit van 4 januari 2022 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 12 oktober 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 17 mei 2023 (22/2587) gegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv niet de juiste periode had beoordeeld. Het Uwv had ook moeten kijken naar de periode van zes maanden ná het einde van de studie van appellante, dus van september 2015 tot februari 2016. De rechtbank heeft het besluit van 12 oktober 2022 vernietigd en bepaald dat het Uwv met inachtneming van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen.
1.3.
Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 21 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv terecht geen Wajong uitkering aan appellante heeft toegekend.
2.2.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in het bestreden besluit de juiste periode heeft onderzocht, namelijk van 25 juli 2013 tot februari 2016. Daarnaast heeft het Uwv terecht beoordeeld of appellante in de vijf jaar daarna alsnog geen arbeidsvermogen had. De rechtbank heeft overwogen dat bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde, de bewijslast bij appellante ligt.
2.3.
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat in de te beoordelen periode sprake was van laagbegaafdheid met een disharmonisch profiel ten nadele van performaal en van ADHD met een vermoeden van kenmerken van cluster Cpersoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de bij appellante vastgestelde PTSS onvoldoende is betrokken bij de beoordeling. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2023 staat dat appellante in 2016 en 2017 stemmingsproblemen ontwikkelde, onder andere geduid als PTSS. Die stemmingsproblematiek is later bij onderzoek als ADHD geduid. Er is dus wel een andere diagnose gesteld, maar de problematiek is dezelfde gebleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op inzichtelijke wijze geduid welke beperkingen per aandoening kunnen worden vastgesteld. Hij heeft daarbij benadrukt dat het gezien het tijdsverloop en de beperkte informatie zeer moeilijk is om de exacte beperkingen van destijds te duiden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid beschreven waarom in de vijf jaar na februari 2016 geen sprake is geweest van een toename van beperkingen door een verslechtering van de gezondheidstoestand die causaal verband houdt met de pathologie per februari 2016.
2.4.
Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat appellante beschikte over basale werknemersvaardigheden, voor onjuist te houden. Appellante heeft een vmbo-diploma en haar rijbewijs behaald. Zij heeft van april 2014 tot november 2017 23 uur per week in een slagerij gewerkt. De eigenaar van de slagerij heeft de arbeidsdeskundige desgevraagd laten weten dat zich bij het functioneren van appellante geen noemenswaardige problemen hebben voorgedaan. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn er geen redenen dat appellante regels of afspraken niet zou kunnen nakomen en niet in staat zou zijn om instructies te begrijpen, te onthouden of uit te voeren. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellante een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren.
2.5.
Omdat de rechtbank geen reden ziet om de twijfelen aan de beoordeling van het Uwv, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak opnieuw aangevoerd dat de bij haar vastgestelde PTSS niet begrijpelijk is betrokken bij de beperkingen. Zij was hierdoor niet één uur aaneengesloten of vier uur per dag belastbaar. De PTSS is (deels) nieuw. Ook is ten onrechte geen toename van beperkingen aangenomen. Appellante verzoekt de Raad een deskundige te benoemen om haar beperkingen en de toename daarvan in beeld te brengen.
3.2.
Ook kan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet worden gevolgd dat appellante beschikte over arbeidsvermogen. Appellante stelt dat zij de eerdere functies niet kon vervullen. Haar klachten zijn altijd aanwezig geweest en in de loop van de tijd verergerd. Het behalen van een diploma en rijbewijs of dat zij gewerkt heeft, is daarom volgens appellante niet relevant.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische argumenten genoemd en ook geen nieuwe medische stukken overgelegd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 december 2024 (nog eens) inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medische onderbouwing is die erop wijst dat in de periode tot februari 2016 sprake was van PTSS. Appellante heeft niet gereageerd op dit rapport. In dat rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij appellante na februari 2016 een periode van rouwverwerking is geweest waarbij is aangegeven dat er sprake was van PTSS. In deze periode werkte appellante in de slagerij en er is in die periode geen uitval uit arbeid bekend. Deze pathologie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder niet nadrukkelijk besproken omdat dit na de referteperiode was (die eindigde in februari 20216). Er is daarom geen rechtstreeks oorzakelijk verband met de al aanwezige pathologie voor de Wajong (causaliteit), zodat deze problematiek buiten het bestek van de beoordeling valt. Als er vanaf circa 2017 nieuwe beperkingen zouden zijn vanwege PTSS, dan gaat het om beperkingen die voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er bovendien op dat de diagnose PTSS blijkens later onderzoek (door Reinier van Arkel in 2019) is verlaten.
4.5.
Omdat er geen twijfel is over de medische grondslag van het bestreden besluit, wijst de Raad het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante in de periode van 25 juli 2013 tot februari 2016 en in de vijf jaar daarna beschikte over arbeidsvermogen. Daarom is zij geen jonggehandicapte en heeft zij geen recht op een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025.
(getekend) W.R. van der Velde
De griffier is verhinderd te ondertekenen.