ECLI:NL:CRVB:2025:450

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
24/1200 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als productiemedewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met lichamelijke klachten en stelt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de geselecteerde functies passend zijn voor hem. De Raad volgt de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft vastgesteld dat appellant minder beperkt is dan eerder aangenomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/1200 WIA
Datum uitspraak: 20 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 april 2024, 23/2444 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant terecht per 1 september 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv aan appellant terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker. Van 2 juni 2020 tot en met 1 september 2020 heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 3 september 2020 heeft appellant zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 29 november 2022 geweigerd appellant met ingang van 1 september 2022 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De arbeidsdeskundige is er bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van uitgegaan dat appellant in zijn werk als productiemedewerker, de zogenoemde maatman, gemiddeld 39,54 uur per week werkte tegen een uurloon van € 16,12.
1.2
Bij besluit van 14 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 9 november 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In de gewijzigde FML heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op een aantal punten minder beperkt geacht en op andere punten beperkingen toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het maatmaninkomen gewijzigd vastgesteld op € 15,15 per uur en de maatmanomvang op 36,18 uur per week. Hij heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend op minder dan 35%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In een rapport van 8 januari 2024 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmaninkomen gewijzigd vastgesteld op € 16,05 per uur en de maatmanomvang op 36,18 uur per week. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft minder dan 35%.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beginsel vrij staat om in het kader van een volledige heroverweging in bezwaar de FML te wijzigen in die zin dat minder beperkingen worden aangenomen, mits dit voldoende wordt gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit gedaan. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor een beperking in het gebruik van toetsenbord en/of muis en evenmin voor een urenbeperking. Uitgaande van de juistheid van de FML van 9 november 2023 heeft de rechtbank verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende overtuigend heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tijdens de beroepsprocedure het maatmaninkomen opnieuw heeft berekend, is het bestreden besluit pas in beroep voorzien van een toereikende arbeidskundige onderbouwing. De rechtbank heeft aanleiding gezien om dit gebrek te passeren omdat appellant hierdoor niet is benadeeld, het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en te bepalen dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellant moet vergoeden.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zijn medische beperkingen in de FML van 9 november 2023 zijn onderschat. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de beperkingen die in de primaire fase waren aangenomen vanwege zijn elleboogklachten afgezwakt. Hij heeft gesteld dat het feit dat de reumatoloog in de brief van 23 oktober 2023 heeft vermeld dat er geen artritis in de ellebogen is vastgesteld, niet betekent dat hij geen klachten heeft. Hij is al langere tijd bekend met (ontstekings)reuma en is daarvoor ook onder behandeling bij de reumatoloog. De primaire arts heeft appellant kort voor de datum in geding beoordeeld. In haar rapport van 15 november 2022 heeft de primaire arts expliciet vermeld dat er ten tijde van het spreekuur geen sprake was van actieve ontstekingsprocessen. Desondanks heeft deze arts het nodig geacht om beperkingen vast te stellen ten aanzien van de elleboogklachten. Ook de arts van het Uwv die de belastbaarheid van appellant in 2021 heeft beoordeeld in het kader van de Ziektewet (ZW), heeft vastgesteld dat hij is aangewezen op elleboogsparend werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij een ander standpunt inneemt. Appellant heeft verder aangevoerd dat vanwege zijn handklachten een beperking had moeten worden aangenomen voor werken met toetsenbord en/of muis. De vermoeidheidsproblematiek had aanleiding moeten zijn voor een urenbeperking. Omdat appellant het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, acht hij zich ook niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIAuitkering in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv de FML van 9 november 2023 ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit.
4.2.1.
Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom hij appellant minder beperkt heeft geacht vanwege zijn elleboogklachten dan de primaire arts heeft gedaan. Hierbij acht de Raad van belang dat de primaire arts appellant niet lichamelijk heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit wel gedaan en hierbij geen duidelijke afwijkingen gevonden. Hij heeft vastgesteld dat de functie van de ellebogen normaal is en dat appellant normaal kan buigen en strekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast informatie opgevraagd bij de huisarts en de reumatoloog en de van deze artsen verkregen informatie in zijn beoordeling betrokken. In zijn rapporten van 9 november 2023 en 9 januari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat er op basis van de in bezwaar verkregen informatie geen medische reden is om appellant te beperken ten aanzien van reiken en dat hij minder beperkt is wat betreft frequent reiken, duwen en trekken, tillen tijdens het werk en dragen tijdens het werk. Dat eerder bij een beoordeling in het kader van de ZW door een arts van het Uwv is vastgesteld dat appellant is aangewezen op elleboogsparend werk, leidt niet tot een ander oordeel. Deze beoordeling is ruim vóór de datum in geding uitgevoerd en ook hierbij is appellant niet lichamelijk onderzocht. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen die zijn aangenomen vanwege de elleboogklachten weliswaar afgezwakt, maar deze niet geheel uit de FML verwijderd. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er dus rekening mee gehouden dat appellant is aangewezen op (in enige mate) elleboogsparend werk.
4.2.2.
De beroepsgrond dat vanwege de handklachten een beperking had moeten worden aangenomen voor het werken met toetsenbord en/of muis, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat bij het lichamelijk onderzoek aan de handen geen afwijkingen zijn gevonden en dat er daarom geen reden is voor een beperking op dit aspect. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen.
4.2.3.
Ook de beroepsgrond dat een urenbeperking had moeten worden vastgesteld, treft geen doel. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2023 blijkt dat hij in zijn beoordeling heeft betrokken dat appellant bekend is met een vitamine-D-tekort. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat dit gepaard kan gaan met een scala aan klachten, waaronder vermoeidheid. Uit de gegevens van de huisarts die het vitamineD-tekort in 2023 opnieuw heeft vastgesteld, komt vermoeidheid echter niet als klacht naar voren. Dat komt ook niet duidelijk naar voren uit het rapport van de primaire arts bij de anamnese en het dagverhaal en evenmin in bezwaar. Mede gelet op de al vastgestelde beperkingen, waarmee appellant beperkt is geacht voor fysiek zwaar werk, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. In het rapport van 9 januari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in reactie op de verwijzing door appellant naar de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, waarin staat dat chronische ontstekingsprocessen kunnen leiden tot een tekort aan energie, erop gewezen dat uit de medische gegevens niet blijkt dat bij appellant sprake is van chronische ontstekingsprocessen. De Raad ziet in wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medische redenen zijn voor een urenbeperking voor onjuist te houden.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende overtuigend heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Kovac