ECLI:NL:CRVB:2025:443
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die als visverkoopster werkte, heeft in juli 2018 haar werk neergelegd vanwege gezondheidsproblemen. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2021, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat zij belastbaar is met bepaalde beperkingen. Het Uwv heeft vervolgens besloten om geen WIA-uitkering toe te kennen, wat appellante heeft aangevochten.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordeling van het Uwv als voldoende zorgvuldig heeft beoordeeld. Appellante is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat haar medische beperkingen onvoldoende zijn erkend. De Raad heeft de zaak behandeld en een deskundige benoemd, die concludeerde dat er geen gronden zijn voor meer beperkingen dan eerder vastgesteld.
De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De medische beoordeling en de arbeidskundige beoordeling zijn als zorgvuldig en juist beoordeeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.